Pagina's

vrijdag 14 mei 2010

Ik, 30, ben fan van thuiszorg

Door Suzanne van den Eynden, gepubliceerd in NRC Next op 20 februari 2009

‘Ik ga thuiszorg voor u aanvragen’, sprak de kortdate verpleegkundige in het ziekenhuis opgewekt. Even dacht ik dat het ik het niet goed had verstaan. Thuiszorg? Dat waren toch die mensen die mijn oma iedere dag hielpen met haar steunkousen? Die schoonmaakten bij mijn andere oma? En die mijn ernstig zieke buurvrouw maandenlang verpleegden? Maar toch helemaal niets voor een jonge meid van 27, die niet aan een chronische ziekte lijdt? Belachelijk! Ze zagen me aankomen!
Maar de verpleegkundige was heel serieus. De wond in mijn lies die na een operatie aan een lymfeklier was achtergebleven, moest open blijven. Dit om te voorkomen dat er zich wederom een streptokok – de aanstichter van de operatie – in zou nestelen. Om ervoor te zorgen dat de wond ook daadwerkelijk open bleef, en ‘van binnenuit’ zou dichtgroeien, diende deze daglijks te worden uitgespoeld met water en opgestopt met steriel gaas. Onsmakelijk ja, en tevens iets wat ik niet zelf mocht en kon doen. En aangezien ik alleen woonde, had de verpleegkundige de oplossing al snel gevonden: ik kreeg thuiszorg.

Vrienden vonden het hilarisch. Zelfs mijn ouders konden hun lachen niet inhouden. En ik had geen idee wat ik moest verwachten toen een dag later de bel ging, en een vrolijk ‘thuiszorg!’ door de intercom klonk.
Voor de deur stond een jonge, vriendelijke verpleegkundige, ‘de wondexpert van het team’, stelde ze zich voor, van een van de grootste – en inmiddels noodlijdende – thuiszorgorganisaties van het land. Ze bleek niet alleen vriendelijk, belangstellend en gezellig, maar ook erg geduldig met mijn door de geleden ellende ernstig verlaagde pijngrens. Rustig doorstond ze mijn gekerm, zonder mij de indruk te geven dat ik echt de aansteller was die ik me voelde.
Het was het begin van een dagelijks ritueel dat ongeveer een maand voortduurde. Even bespreken hoe het met me ging, douchen, ontsmetten, stoppen, verbinden, afscheid nemen, ‘tot morgen’. Mijn slaapkamer leek inmiddels op een behandelkamer in een ziekenhuis. Naast mijn bed prijkten een doos steriele handschoenen, pakken steriel gaas, steriele pleisters, een pincet, jodium en een schaar.

De flexibiliteit van de thuiszorgers verraste mij enorm. Toen ik weer aan het werk mocht, kwam de dienstdoende verpleegkundige ’s avonds langs, op een tijdstip dat mij het beste uitkwam. En toen er op een avond een mannelijke thuiszorger op de stoep stond, haalde deze na één blik op mijn dossier zijn telefoon tevoorschijn, belde een collega met de vraag of zij vanavond nog tijd had om een patiënt van hem over te nemen, trok zijn jas aan en zei op verontschuldigende toon: ‘Foutje in het rooster, mijn vrouwelijke collega is onderweg. Ik kan me voorstellen dat je er niet op zit te wachten dat een man in je lies gaat zitten rommelen.’
Na vier weken was de wond zo goed als dicht, liep ik weer als een kievit en eindigden mijn thuiszorgsessies. Dolblij was ik om van die dagelijkse zorg verlost te zijn, om me geen patiënt meer te hoeven voelen. Maar wat had ik veel aan die goede zorg aan huis te danken. Zonder zorg had ik niet zo snel weer aan het werk gekund. Zonder zorg was mijn wond niet zo goed genezen. Zonder zorg had ik het alleen had moeten opknappen, wat ondenkbaar was.
De onschatbare waarde van thuiszorg had ik me nooit zo goed kunnen realiseren als ik het zelf niet aan den lijve had ondervonden. Ik kan dan ook niet genoeg hopen dat noodlijdende thuiszorgorganisaties gered worden, koste wat het kost. Want het werk van al die vriendelijke, vakbekwame en geduldige thuiszorgers mag onder geen beding in gevaar komen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten