Pagina's

woensdag 5 november 2014

Het is duidelijk: één kind is niet genoeg

Daags na de geboorte van mijn dochter appte ik vanaf mijn kraambed vrienden en familie het blijde nieuws. Trots en vooral opgelucht vermeldde ik erbij dat alles uitstekend was verlopen: de bevalling was in drie uur gepiept. “Drie uur??” schreef een vriendin terug. “Pas dan maar op bij de volgende, die komt meestal nog sneller.”
Met een blik op mijn nog geen 24 uur oude baby en de naweeën nog in mijn lijf, las ik haar bericht. De volgende? dacht ik verdwaasd. Welke volgende?
Toen ik ruim een jaar geleden mijn zwangerschap wereldkundig maakte, slaakte ik in stilte een zucht van opluchting. Eindelijk zouden we af zijn van alle stille hints, vragen (variërend van belangstellend tot brutaal) en veelbetekenende blikken als ik een avond aan de Spa rood zat. Het laatste hokje in het rijtje relatie-samenwonen-trouwen-baby was immers aangevinkt; aan alle maatschappelijke verwachtingen aangaande ons persoonlijk leven hadden we netjes voldaan. Check. Maar de navelstreng was nog maar nauwelijks doorgeknipt of het werd me duidelijk dat er stiekem een hokje aan de lijst was toegevoegd: namelijk ‘de volgende’. De betreffende vriendin bleek namelijk niet de enige die van ons een strategisch meerjarenplan verwachtte voor het produceren van nageslacht. Bij de nabespreking van mijn bevalling knipoogde de verloskundige dat de snelheid waarmee mijn dochter ter wereld was gekomen, ‘veel beloofde voor de toekomst’. Na een week nam de kraamhulp afscheid met de woorden: “Hopelijk zie ik jullie weer bij het volgende kind!” Een vriendin van mijn moeder presteerde het om haar felicitatie aan de dolblije kersverse oma te laten volgen door de woorden: “Eén kleinkind is géén kleinkind hoor. ”
De boodschap is duidelijk: mijn dochter is niet genoeg. Behalve ‘hop naar een nieuwe job’ moet ik blijkbaar ook zo snel mogelijk ‘hop naar een nieuwe baby’; er wordt nog net niet bij gezegd dat er ‘altijd wel ergens een betere’ is. En dat terwijl tegelijkertijd boeken over mindfulness en leven in het nu als warme broodjes over de toonbank gaan en we massaal klagen over de jachtige maatschappij waarin we steeds maar méér moeten. Maar alle mindfulle ambities verdwijnen als sneeuw voor de zon als het over kinderen gaat.
Vertel ik desgevraagd tegen vrienden dat ik het leven als werkende moeder behalve heel leuk, ook best zwaar vindt? “Wacht maar tot de tweede er is. Dán wordt het pas zwaar.” Een collega op kraamvisite bewonderde ons ruime huis. “Ruimte genoeg voor de volgende”, stelde hij vast. Een tante constateerde dat het ontwerp van ons geboortekaartje – een wereldbol met daarop hand in hand een vader, moeder en kindje - bij ‘de volgende’ moeiteloos herhaald kon worden. Het elfjarige buurmeisje toonde zich echter erg bezorgd toen ze zag dat het plaatje van het geboortekaartje op het nieuwe naambord bij onze voordeur prijkte. “Waar moet dan jullie volgende baby komen te staan?” Niets leven in het nu. Meer, meer, méér! Wat wij zelf willen? Daar wordt letterlijk niet eens naar gevraagd: over de eventuéle volgende gaat het nooit.
Een single vriendin van me ervaart iets vergelijkbaars. Ondanks haar geweldige baan, haar bijna afgeronde proefschrift en het feit dat ze heel gelukkig is, is ze in de ogen van velen zonder partner niet compleet. Haar leuke leven ten spijt heeft ze altijd wat uit te leggen. “Ik heb geen man, dus ben ik sneu”, vatte ze het laatst nuchter samen. Haar fijne leven is niet genoeg, kán niet genoeg zijn.

Vanwaar toch die haast en die preoccupatie met - vaak genoeg niet-bestaande - verlangens van anderen? Enig kinderen zijn allang geen buitenaardse wezens meer en het aantal gezinnen dat een andere samenstelling heeft dan man-vrouw-en-twee-kinderen, neemt gestaag toe. Waarom dan toch die behoefte om mensen op het standaard pad te willen sturen?
Ik weet het niet, en denk ook niet dat ik het antwoord ooit zal krijgen. Het is waarschijnlijk iets dat onlosmakelijk verbonden is met het krijgen van kinderen, net zoals poepluiers en spuugvlekken in mijn kleding. Dus haal ik bij hints naar ‘de volgende’ tegenwoordig mijn schouders op en mompel iets vaags instemmends, zoals ik later waarschijnlijk ook zal doen als mijn dochter een denkbeeldig vriendinnetje heeft of beweert dat haar pop écht geplast heeft. En lees haar maar weer eens voor uit het boek van Rupsje Nooitgenoeg.

Laatst sprak ik erover met een leidster op het kinderdagverblijf, die mijn fascinatie over het gevraag naar de volgende bleek te delen. Bij haar bleef een zeer gewenste tweede zwangerschap echter jarenlang uit, waardoor de bekommernis van haar omgeving voer ‘de volgende’ voor haar naast vermoeiend, vooral heel erg pijnlijk waren. Maar toen vrij snel na nummer twee een derde baby zich aankondigde, en ze verwachtte dat in haar omgeving minstens de vlag zou uitgaan, trof haar een nieuwe verrassing. De meest gehoorde reactie: “Waaat, ben je alwéér zwanger?”
Die volgende was er dan weer nét eentje teveel.

Dit artikel is woensdag 5 november gepubliceerd in NRC Next

maandag 18 augustus 2014

Liever laat een kind én een carrière

Een week na mijn uitgerekende datum werd ik, behalve ongeduldiger, met de dag bezorgder. Met mijn 35 jaar was ik tenslotte een stokoude zwangere dus de bevalling zou onvermijdelijk hel worden. Vraag maar aan Nina Schuttert, die in deze krant haar zorgen uitte over al die oude lijken die zo nodig eerst carrière willen maken en dan ten langen leste nog een kind willen – met alle risico’s en kosten voor de samenleving van dien. Ik was zo’n bejaarde aanstaande moeder, zo eentje die pas een kind wilde in een stabiele relatie met de juiste partner en óók nog eens eerst een paar jaar samen met die partner van het leven wilde genieten. Oerstom. Mijn uitgeteerde lichaam zou uiteraard nooit zonder medische hulptroepen een baby op de wereld kunnen zetten. Het was natuurlijk al een wonder dat ik überhaupt zwanger was geworden, om maar helemaal niet te spreken van het feit dat dit op de ouderwetse manier was gebeurd. Het had rustig de krant kunnen halen: ’35-jarige zwanger zonder ivf’. Zo’n mirakel van de natuur verdiende een diepgravende analyse door ’s lands meest vooraanstaande biologen.

Frambozenbladthee en seks - niets hielp
De lijdensweg die me te wachten stond, wilde ik dan ook zo snel mogelijk achter de rug hebben. Maar wat ik ook probeerde om de bevalling op te wekken – een tandje erbij in het zwembad (alweer een nieuwsflits: ‘35-jarige zwangere sport nog drie keer per week’), frambozenbladthee, seks - het hielp allemaal niets.
Intussen kwam het ene na het andere appje binnen van de meiden van zwangerschapsgym. Ik was als derde van de groep uitgerekend maar allemaal piepten ze voor. Geen manieren, die jeugd van tegenwoordig. Ik was namelijk de één na oudste van de club, op een 37-jarige na die – inderdaad, Nina – na lang proberen door ivf zwanger was geworden. Vanwege problemen met het zaad van haar veel jongere partner overigens, maar dat terzijde. De rest was tussen de 25 en 30. Allemaal jonge, oersterke meiden die natuurlijk in een floep en een zucht hun kind eruit zouden poepen en een week later weer in de disco zouden staan, zo voorzag ik.
Maar nummer één belandde in het ziekenhuis omdat haar baby zich een maand te vroeg meldde. Nummer twee, de jongste van het stel, onderging een spoedkeizersnede vanwege een loslatende placenta. En zo ging het achter elkaar door. Van zwangerschapsvergiftiging tot een marathonbevalling die eindigde op de operatietafel: al deze kwieke twintigers onderingen een akelige bevalling onder leiding van een peperdure gynaecoloog, en hielden minimaal twee nachten een onbetaalbaar ziekenhuisbed bezet. De knoop in mijn maag voelde haast zwaarder dan de baby in mijn buik, als ik me probeerde voor te stellen welke ellende mij te wachten zou staan.

De dagen kropen voorbij. Om mijn zinnen te verzetten, bladerde ik door de brochure van Center Parcs waar we dit jaar onze vakantie zouden doorbrengen. Medelijdend dacht ik aan mijn jonge pufclubgenoten. Wij als stokoud stel konden ons prima neerleggen bij een zomervakantie in eigen land, maar we hadden dan ook makkelijk praten met het reis cv dat we op onze naam hadden staan. Die jonkies waren al in de bloei van hun leven veroordeeld tot een burgerlijk vakantiepark, of in ieder geval tot een kindvriendelijke vakantie. Backpacken door Nieuw-Zeeland zat er voorlopig voor hen niet in.
Om over hun weekenden nog maar niet te spreken. Als je nog gewend bent elke zaterdagavond de stad onveilig te maken, zal het wel eens vies tegen kunnen vallen als je dat plotseling niet meer kunt – maar al je vriendinnen wél. De meeste van onze vrienden hadden inmiddels kinderen (ideaal: alle babybenodigdheden konden we ofwel voor een habbekrats overnemen, of kregen we gratis toegeschoven), waardoor het gezelschap op zaterdagavond flink was uitgedund. Alleen die vriend van begin veertig ging sinds zijn scheiding (gevalletje dubbele midlifecrisis, want gesetteld voordat ze zelf echt geleefd hadden) weer vaker mee. Zijn tienerkinderen – hij was er vroeg bij geweest, op zijn 25ste meen ik – waren hun vader in het weekend liever kwijt dan rijk.

Tien dagen na de uitgerekende datum braken ’s avonds eindelijk mijn vliezen. Ik zette me schrap: nu zou de hel beginnen.
Slechts drie uur later zette ik onder aanmoediging van mijn verloskundige onze kerngezonde dochter op de wereld. Zonder gynaecoloog, vacuümpomp, operatie of andere extra kosten voor de samenleving, en met slechts minimale kleerscheuren voor mijzelf. Nog diezelfde avond waren we dan ook weer thuis.

Drie maanden later, na in totaal 17 weken verlof – omdat dochterlief wat later geboren was, kreeg ik er een weekje bij – ging ik weer aan het werk. 32 uur per week. Heerlijk, dacht ik stiekem, nadat ik mijn meisje bij het kinderdagverblijf had afgeleverd. Me-time. En toch fijn dat we met zijn tweeën nu genoeg verdienden om geen ál te groot beroep op de overheid te hoeven doen. Als ik tien jaar geleden aan kinderen was begonnen, had ik met mijn salaris van destijds de maatschappij een stuk meer gekost aan kinderopvangtoeslag.

In mijn skinny jeans, die ik die ochtend trots had aangetrokken, stapte ik het kantoor binnen. “Wow”, zei de eerste collega die ik tegenkwam. “Het is dat ik je met dikke buik heb gezien. Maar anders zou ik niet geloven dat je zwanger bent geweest.”

Dit artikel is dinsdag 19 augustus 2014 gepubliceerd in NRC Next als reactie op een artikel van Nina Schuttert, die pleit voor jong moederschap http://www.nrc.nl/next/van/2014/augustus/08/liever-een-kind-dan-een-carriere-1406918

zondag 13 juli 2014

Collega-moeders

Als mijn dochter in Zuid-Soedan was geboren, had ze nu misschien in een vluchtelingenkamp gewoond. Samen met honderden andere kinderen, zonder schoon water. Misschien zou haar vader nog leven. Misschien was hij vermoord. Vrijwel zeker zou ze honger hebben, gierende honger. Haar moeder zou machteloos staan, niet in staat zijn die honger te stillen. Het zou een kwestie van tijd zijn voordat een ziekte grip op haar zou krijgen. Een ziekte die in een Westers land met een antibioticakuurtje te genezen zou zijn. Of niet eens meer bestaat.

Als mijn dochter in Syrië was geboren, waren de liefdevolle woorden van haar ouders waarschijnlijk verloren gegaan in het geluid van bommen en granaten. Zou het woord ‘vijand’ al snel zijn intrede doen in haar prille woordenschat. En moest ze maar afwachten of ze naar school kon gaan. Later zou ze horen dat de internationale gemeenschap, vol rijke Westerse landen, nauwelijks iets heeft gedaan om de oorlog, armoede, honger en ellende in haar land te verhelpen, terwijl ze daar genoeg middelen toe hadden. Dat de familieleden – misschien wel haar ouders – die ze had verloren, misschien wel gered hadden kunnen worden.

Als mijn dochter haar een door oorlog of armoede geteisterde land zou zijn ontvlucht, al dan niet met behulp van mensensmokkelaars, zou allereerst de vraag zijn of ze de tocht ongeschonden zou overleven. Misschien zou ze onderweg verkracht zijn, zoals bijvoorbeeld gebeurt met jonge vrouwen die vanuit Honduras naar de Verenigde Staten vluchten. Misschien zou ze verdrinken in een gammele boot waarmee ze vanuit Indonesië het Australische Christmas Island probeerde te bereiken, of vanuit Libië het Italiaanse Lampedusa. Als ze het zou overleven, zou ze op de plek van bestemming opgepakt worden en opgesloten worden. Ze zou beschouwd worden als onderdeel van een groot probleem, het vluchtelingenprobleem, en zien hoe Europese landen het liefst elkaar dat probleem in de schoenen schuiven – om zelf maar niet met een oplossing te hoeven komen. Ze zou eraan gewend raken als nummer beschouwd te worden in plaats van als mens, met een eigen verhaal en ouders die, als ze nog zouden leven, zich iedere minuut van de dag zorgen maken over haar welzijn. Als een land haar al asiel biedt, zal het misschien jaren duren voordat ze als burger wordt behandeld en een leven kan opbouwen. Misschien zal ze daar jarenlang in een vluchtelingencentrum op moeten wachten, terwijl haar kostbare jonge jaren wegtikken. Ze zal veilig zijn, maar niet vrij. Ze zal zich berusten in haar lot. Wat kan ze anders?

Maar mijn dochter is in Nederland geboren en zal godzijdank nooit honger kennen. Wat oorlog is, leert zij later pas op school. Beelden ervan zal ze slechts op tv en in kranten zien. De meeste ziektes die zij zal krijgen, zullen of vanzelf overgaan, of met medicijnen te genezen zijn. Niet of zij naar school zal gaan, maar naar welke van de drie basisscholen in haar woonwijk, wordt over een paar jaar de vraag. Zij kan later worden wat ze wil en wat ze kan. Vanaf haar prille leven heeft ze gezien dat haar vader en moeder werk doen waar ze plezier in hebben en dat hen tegelijkertijd in staat stelt het mooie huis in de gezellige wijk waar zij woont, te betalen. Ze zal opgroeien met de boodschap dat alle mensen even waardevol zijn – of ze nu blank zijn of zwart, homo-, hetero- of biseksueel; moslim, christen, joods of atheist; loodgieter of professor. Ze zal leren dat geweld nooit een oplossing is; luisteren naar elkaar, respect en je verplaatsen in de ander wél. Vanzelfsprekend gaat ze vanaf haar achttiende voor het eerst naar de stembus, en kiest ze op een gegeven moment zelf de man of vrouw met wie ze haar leven wil delen. Of ze ooit moeder wordt? Dat mag ze helemaal zelf weten.

Terwijl ik hoop dat mijn dochter vannacht weer doorslaapt, is voor mijn collega-moeders in Zuid-Soedan of Syrië misschien wel de enige hoop of hun dochter de volgende dag uberhaupt haalt.

Ik kan even niets meer zeggen.

dinsdag 29 april 2014

'Wanneer komt de volgende?'

Mijn bevalling was er eentje om over naar huis te schrijven: na slechts drie uur hard werken werd mij mijn dochter overhandigd. Bijzonder rap voor een eerste bevalling, verzekerden mij de verloskundige, kraamhulp, (schoon)ouders en vrienden-met-kinderen. En de dames van zwangerschapsgym, nadat ik het blijde nieuws in onze Whatsapp-groep (‘Pufclub’ genaamd) met hen had gedeeld. “Drie uur? Dan mag je wel oppassen bij nummer twee. Die komt meestal nog sneller”, appte een mede-kersverse moeder terug.
Nummer twee? dacht ik, nog enigszins verdwaasd starend naar mijn pasgeboren nummer één.
Hoezo, nummer twee?

Mijn pufclubgenoot bleek niet de enige die een prematuur voorschot nam op de toekomst. ‘Dat belooft wat voor de volgende’, knipoogde de verloskundige tijdens een huisbezoek, toen we napraatten over de snelle geboorte van mijn dochter. De kraamhulp nam na acht dagen afscheid met de woorden: ‘Hopelijk zien we elkaar weer na je volgende bevalling.’ Toen ik een tante vertelde dat het mij alles was meegevallen, lachte ze ‘oh, dus je hebt niet zoiets van, dat doe ik nóóit meer?!’ Ook op het werk van mijn man kwam tijdens de beschuit met muisjes ‘de volgende’ reeds ter sprake. En een vriendin van mijn moeder presteerde het zelfs om er droogjes ‘één kind is géén kind’ uit te flappen, toen mijn moeder haar vreugde deelde over het feit dat ze voor het eerst oma was geworden. Toch bijzonder om dat te zeggen tegen iemand die zelf ‘slechts’ één kind heeft. Maar dat terzijde.

Het moederschap heeft mij voor het eerst in mijn leven het vermogen geschonken te leven bij de dag. Noodgedwongen: mijn baby heeft honger wanneer ze honger heeft, of ik nu op dat moment zin heb om haar te voeden of niet; gooit haar luier vol op het moment dat het haar uitkomt; en als ik haar slaapritme verstoor door te gaan wandelen wanneer ze liever rustig in haar bedje ligt, moet ik dat de rest van de dag bezuren. Zij bepaalt - en iedere dag op een andere manier. Waar ik stiptheid altijd hoog in het vaandel had staan, hoor ik mezelf nu bij iedere afspraak zeggen dat ik ‘wel even app als ik eraan kom’; ik kan immers niet weggaan wanneer zij vindt dat het etenstijd is. Normaal mij een gruwel, nu de realiteit. Ik plan niet verder dan een kop koffie met de buurvrouw de volgende dag of een wandeling met een pufclubgenoot ‘ergens later in de week’. Op kraamvisite na, maar altijd met de melding dat het net kan zijn dat de kleine tijdens hun bezoek honger krijgt, dus dat ze zich dan even zelf zullen moeten vermaken. Niet ik en mijn agenda, maar dat kleine mensje regelt mijn dag. Zalig, vind ik tot mijn eigen verbazing.

In mijn kersverse relaxtheid voelt het daarom des te tegenstrijdiger dat mijn omgeving blijkbaar al een tweede spruit voor ons heeft bedacht, daarmee toch minimaal een jaar op eventuele zaken vooruit lopend. Bij verwijzingen naar ‘de volgende’ ontbreken opvallend genoeg steevast bijbehorende slag-om-de-arm-houdende toevoegingen als ‘mogelijk’ of ‘als jullie dat zouden willen’. Nee: het lijkt een uitgemaakte zaak dat onze dochter een broertje of zusje krijgt. Factoren als ‘wil’ en ‘mogelijkheid’ lijken niet eens aan de orde; er is geen sprake van 'als', maar slechts van 'wanneer'. Westerse vrouwen krijgen gemiddeld 1,6 kinderen, maar één is blijkbaar voor veel mensen nog steeds ‘nicht im Frage’. De vriendin van mijn moeder zei het hardop en lichtelijk cru, maar de vanzelfsprekendheid waarmee mensen uitgaan van meerdere koters per huishouden doet vrezen dat dat ‘één kind is géén kind’ breder wordt gedeeld dan ik anno 2014 had gedacht. Ooit las ik een artikel van moeders bij wie een tweede kind uitbleef, tegen hun wens. Hun gevoel: zij hadden geen compleet gezin. Dat ze zich gelukkig mochten prijzen met één gezonde zoon of dochter, omdat dat dat velen al niet eens is gegeven, leken ze zich niet te realiseren. Laat staan het feit dat het voor hun enige kinderen toch wat sneu was om te moeten voelen dat zij blijkbaar ‘niet genoeg’ waren. Maar dat terzijde.

‘Hoe moet dat dan als jullie nog een baby krijgen?’ vroeg zelfs het tienjarige buurmeisje met een blik op het naambordje bij de voordeur dat mijn man ter ere van de komst van ons kindje heeft laten maken. Ik lachte iets in de trant van ‘dat zien we dan wel weer’ en liep naar mijn dochter, die vanuit haar wieg luid en duidelijk liet horen dat het etenstijd is. Dat is de reikwijdte van haar planning: voeding, en wel nu meteen. Wat er daarna komt, zal haar worst wezen. Het begrip ‘volgende’? Ze kent het niet eens.

Wat een verademing.


maandag 21 april 2014

Vijf kleine vingertjes

Vijf kleine vingertjes omklemmen stevig mijn duim. Het is vier uur ’s nachts en we liggen op bed, in die ons inmiddels zo vertrouwde houding: op onze zij, haar buik tegen de mijne, haar hoofdje tegen mijn borst, haar kaken die in een gestaag tempo op en neer gaan, mijn hand die haar zachte hoofdje streelt. Buiten fluit een vroege vogel, de slaapkamer wordt slechts verlicht door het leeslampje. Verder is het donker en doodstil, op de slikgeluiden van mijn drinkende kleine meisje na. Haar vingertjes sluiten zich nog iets strakker om mijn duim. Haar blauwe ogen hebben die serieuze uitdrukking van opperste concentratie tijdens die o zo belangrijke taak: eten binnen krijgen, kracht opdoen om te groeien.

Die vijf kleine vingertjes omklemmen mijn duim niet vanuit een weloverwogen beslissing. Dit wezentje kan nog niet denken, beredeneren, analyseren of overwegen. Ze heeft nog geen besef van goed of kwaad, van oorlog of vrede, van arm of rijk. De wereld is zo groot als de 25 centimeter die haar gezichtsveld reikt, en andere behoeften dan eten, een schone luier, slapen en knuffelen zijn haar vreemd. Zich afvragen wat andere mensen denken of vinden? Letterlijk ondenkbaar voor dit vier weken oude kindje. Als ik nu een omschrijving zou moeten geven van het pure, zuivere Zijn, zou ik mijn dochtertje noemen, die op zo’n hartveroverende manier volkomen zichzelf is. Of ze nu haar longen uit haar lijf krijst, haar gezichtje in een prille glimlach trekt of zich als een piranha op mijn borst stort, alles gebeurt vanuit haar primaire behoeften. Zij bevindt zich nog helemaal onderaan de Maslov-piramide. Niks levensvervulling, niks ego, niks aanzien, niks erkenning, niks anders voordoen dan ze is. Ze mag de meest vreemde gezichten trekken, ze mag haar luier te buiten poepen (bij voorkeur niet te vaak natuurlijk), ze mag haar melk uitspugen over haar moeder heen – het maakt niet uit. Ze wordt bewonderd in al haar pure, pasgeboren eenvoud. Haar donkere haartjes, het babyvet dat zich onder haar kin en op haar dijbeentjes begint te manifesteren, haar tandeloze mondje, haar pruillipje, en vooral het feit dat alles aan haar nog zo klein is. De enige prestaties die van haar verwacht worden is dat ze genoeg drinkt en dagelijks haar luier vol gooit – prestaties die onmiskenbaar van wezenlijk belang zijn voor haar eigen geluk.

Ik kijk naar die vijf kleine vingertjes en bedenk dat ze over vijf jaar haar eerste Cito-toets zal maken.
Slaperig geeft ze aan dat ze genoeg heeft gedronken. Terwijl ik haar oppak en haar tegen me aan hou voor een boertje, smakt ze nog wat na en zakt vervolgens weg in een diepe slaap. Lief meisje, wat ben je mooi, puur zoals je Bent. Laat die wereld die dat Zijn allang verleerd is, nog maar zo lang lang mogelijk wachten.


vrijdag 7 maart 2014

Fashionably late

Te laat komen is in, op tijd zijn is uit. Wie te laat komt, laat zien: ik ben zo belangrijk/populair/druk en moet mijn tijd over zoveel verschillende bezigheden verdelen, dat onmogelijk van mij te verwachten is om op tijd te verschijnen op mijn afspraak met jou. Zoveel mensen willen immers een stukje van mijn tijd!
Interviews met Belangrijke Personen in kranten en tijdschriften beginnen niet zelden met de mededeling dat de Persoon in kwestie drie kwartier te laat in het etablissement verscheen waar het gesprek zou plaatsvinden. Als ik zelf stipt om drie uur een interviewkandidaat bel, omdat we dat nu eenmaal hadden afgesproken, hoor ik bijna standaard: oh, je belt precies op tijd. Ik was eigenlijk nog niet zo ver. We hebben er zelfs een uitdrukking voor: fashionably late, oftewel het zodanig laat verschijnen dat je de indruk wekt Bijzonder Belangrijk te zijn.Artiesten zijn misschien wel de bekendste fashionably laatkomers, maar ook als Niet-Belangrijke Mensen doen we er alles aan om vooral níet als eerste op een verjaardag, borrel, etentje of ander evenement te verschijnen. Zes uur? Dan zijn we er tien over zes, of bij een feestje zelfs liever half zeven. De gastheer en/of –vrouw zou eens denken dat de betreffende verjaardag of borrel het enige evenement is dat die dag in je agenda staat. Het idéé alleen al. Stipt op tijd zijn? Het is toch een beetje sneu. Niet voor niets dat een uitdrukking als ‘fashionably early’ de volksmond nooit heeft gehaald.

Voor één ding geldt dat niet. Namelijk de geboorte van een baby.

Met vijf dagen te gaan voor de uitgerekende datum beginnen alle lieve, belangstellende appjes en mailtjes duidelijk een ander karakter te krijgen. Van ‘geniet je nog een beetje van je verlof’, was het van de week ‘heb je al weeën’, ‘heeft de baby al zin om naar buiten te komen’ en ‘dit wordt jullie laatste weekendje met zijn tweeën!’ . En niet alleen op mijn telefoon, maar ook in mijn eigen hoofd. Met alle koffie- en lunchafspraken achter de rug die ik nog had gepland, alle babykleertjes gewassen, het bed op klossen, de vluchttas ingepakt en zodanig afgekickt van mijn werk dat ik me met geen mogelijkheid het wachtwoord van mijn pc kan herinneren, ben ik er helemaal klaar voor. Laat maar beginnen, die bevalling waarvoor ik al weken braaf iedere dag de buikademhaling en mijn bekkenbodemspieren oefen (‘nee hoor, ik zie er niet tegenop’). Laat maar komen, die kleine die nog steeds lijkt te groeien en vrolijk trappelend laat weten het nog prima naar haar zin te hebben (‘de baby heeft het nog veel te fijn bij mij, laat die buitenwereld nog maar even wachten’). Laat maar beginnen, die slapeloze nachten (of ik er nu drie keer uit moet om te plassen of om de baby te voeden…wat maakt het uit). En hoewel ik zelf echt die acht maanden en drie weken nodig heb gehad om volmondig te kunnen zeggen dat de baby vandaag wel mag komen, kon de wederzijdse familie drie maanden geleden al ‘nauwelijks wachten’. Een gemiste oproep van mij doet mijn ouders al bijna in de auto springen, ervan overtuigd dat mijn kleinkind ter wereld is gekomen. De baby is af, de omstandigheden zijn af. Dus komen graag, en wel nu.
Maar als er een categorie is die zich feilloos heeft aangepast aan de doorgaans geldende sociale norm van ‘fashionably late’, zijn het wel baby’s. Slechts vijf procent van de zwangeren bevalt op de uitgerekende datum. Gemiddeld komt een eerste kind acht dagen daarna. Je zou bijna denken dat fashionably late geen kwestie is van nurture, maar van nature: de overgrote meerderheid van de baby’s negeert hooghartig de langverwachte datum, ongeduldige aanstaande moeders en zenuwachtige opa’s en oma’s ten spijt. Leuk zo’n inschatting van de echoscopist, maanden geleden, maar ik kies zelf wel mijn moment. Dat zo veelgeprezen ‘eigen willetje’ dat zich vanaf een jaar of twee zou profileren, is dus reeds in de baarmoeder alive and kicking. De buitenwereld heeft hoegenaamd niets te willen.

Waar we zelf precies kunnen bepalen of we op tijd komen of niet, verkiezen we vaak fashionably late boven socially early. Voor precies datgene dat een lange neus trekt naar onze maakbaarheidsidealen, is ‘te vroeg’ – binnen de medisch verantwoorde grenzen uiteraard - ineens de sociaal wenselijke optie. Het leven is en blijft een raadsel, in alle opzichten.
Een goede vriendin, zelf moeder, wenste me een tijdje geleden toe dat de baby in de week voor de uitgerekende datum geboren zou worden. ‘Dan heb je geen last van al die goedbedoelde vragen of het al zo ver is. Dat is namelijk onwijs irritant’. Ik kon me daar niets bij voorstellen. Logisch toch, dat mensen die vraag stellen?
Toen kon ik - eeuwige planner, vrouw-van-de-klok, fervent gelover in een grote mate van maakbaarheid – me nog niets voorstellen bij een situatie waarin ik overgeleverd zou zijn aan mijn kind, dat samen met mijn lichaam bepaalt wanneer het tijd is. Waarin ik niets anders kan doen dan wachten, geduld opbrengen en mezelf voorhouden dat de natuur het écht wel zelf goed zal regelen.
Waarin ik niets kan versnellen (nou ja, die frambozenbladthee zal toch wel echt helpen?). En waarin het antwoord op belangstellende vragen dan ook niet anders kan zijn dan: baby’s zijn net mensen en dus graag fashionably late. Reken er dus voorlopig nog maar niet op.