Drie uur later vertrokken we, humeur vér beneden het nulpunt. Tussen iedere
gang zat ruim een uur, gang twee en drie waren oprecht smakeloos te noemen en
het personeel toonde net zoveel interesse in ons als de gemiddelde middelbare
scholier in Franse onregelmatige werkwoorden. Op weg naar huis passeerden we
het restaurant dat we vanwege de lege tafels hebben afgewezen. Er stapt net een
stel naar buiten, zijn arm om die van haar, een gelukzalige glimlach op beider
gezicht. “Zelden zo lekker gegeten”, hoor ik hem in het voorbijgaan tegen zijn
geliefde mompelen.
In het dagelijks leven staat ‘druk’ veelal symbool voor
‘niet prettig’. Van onze buren merken we het liefst zo min mogelijk, drukte in
winkelstraten verafschuwen we, op vakantie verfoeien we zwarte zaterdagen en
ander hoogseizoenleed, op de camping willen we toch vooral rustig kunnen lezen
en barbecueën. De Ikea op Tweede Paas- en Pinksterdag, de Efteling op een
zomerse zaterdag, de supermarkt om zes uur ’s avonds: no go areas, weet
iedereen.
Maar waar een lege Ikea of burenloze woning ons paradijselijk toeschijnen, wordt de horeca merkwaardig genoeg juist pas aantrekkelijk bij drukte. Ondanks het feit dat trage bediening – veelal door drukte veroorzaakt – ons een doorn in het oog is, lopen we met een grote boog heen om cafés en restaurants doe zodanig dun bezet zijn dat het personeel juist alle tijd heeft om ons op onze wenken te bedienen. En dat terwijl een etentje, zeker met zijn tweeën, nu juist hét moment is om rustig bij te praten en te genieten van het feit dat iemand anders ons maaltje bereidt; wat rationeel gezien een pleidooi vormt voor ‘hoe minder andere gasten, hoe beter’. Maar nee: minimaal drie tafeltjes moeten toch gemiddeld wel bezet zijn voordat we ons aan het bewuste restaurant wagen.
Natuurlijk kan een mogelijke verklaring zijn dat we wel aandacht willen, maar er ook niet van gediend zijn dat het voltallige personeel niets anders te doen heeft dan te kijken hoe wij onze gegrilde zalm naar binnen werken, en zodra we de laatste hap verorberd hebben, ons bord weggrist. Bovendien: als we privé wilden eten, hadden we net zo goed thuis kunnen blijven.
Aannemelijker is echter dat de mimetische begeerte ons parten speelt: de zaken die door een ander begeerd worden, schijnen ons des te aantrekkelijker toe. Oftewel, wij willen gewoon hebben wat de buurman heeft. Koopt hij een nieuwe auto, dan willen wij die óók. Zien we anderen met smaak ergens eten, dan willen wij daar óók dineren. Hoewel alle seinen op groen stonden voor dat pittoreske restaurantje, ruilden we het rucksichtslos in voor wat een afstandelijke vreetschuur bleek te zijn. Als makke schapen volgden wij de kudde, in plaats van te vertrouwen op ons instinct dat ons naar een exclusievere keuze wees. Het laatste dat we immers willen, is ‘zielig’ met zijn tweeën in een verder leeg restaurant door voorbijgangers beoordeeld worden als mensen die verkeerd hebben gegokt. Als maar twee mensen er eten, kan het immers niet veel soeps zijn, roept ons instinct ons mimetisch toe.
In tegenstelling tot andere publieke oorden staat, als het om onze horecakeuzes gaat, ‘druk’ gevoelsmatig symbool voor ‘begerenswaardig’. Hoewel de omloopsnelheid van het eten een rationele afweging kan zijn die tot dit oordeel leidt – hoe meer maaltijden er doorheen gaan, hoe minder groot de kans immers dat je biefstukje er al een tijdje ligt – zijn voor een tegenovergesteld oordeel rationeel gezien echter veel meer argumenten aan te voeren. De kok heeft alle tijd om met zorg en aandacht je eten te bereiden, het personeel rent niet van hot naar her maar is er helemaal voor jullie, de gerechten laten niet lang op zich wachten en je goede gesprek wordt niet verstoord door luidruchtige buren of een dreinend kind.
Maar waar een lege Ikea of burenloze woning ons paradijselijk toeschijnen, wordt de horeca merkwaardig genoeg juist pas aantrekkelijk bij drukte. Ondanks het feit dat trage bediening – veelal door drukte veroorzaakt – ons een doorn in het oog is, lopen we met een grote boog heen om cafés en restaurants doe zodanig dun bezet zijn dat het personeel juist alle tijd heeft om ons op onze wenken te bedienen. En dat terwijl een etentje, zeker met zijn tweeën, nu juist hét moment is om rustig bij te praten en te genieten van het feit dat iemand anders ons maaltje bereidt; wat rationeel gezien een pleidooi vormt voor ‘hoe minder andere gasten, hoe beter’. Maar nee: minimaal drie tafeltjes moeten toch gemiddeld wel bezet zijn voordat we ons aan het bewuste restaurant wagen.
Natuurlijk kan een mogelijke verklaring zijn dat we wel aandacht willen, maar er ook niet van gediend zijn dat het voltallige personeel niets anders te doen heeft dan te kijken hoe wij onze gegrilde zalm naar binnen werken, en zodra we de laatste hap verorberd hebben, ons bord weggrist. Bovendien: als we privé wilden eten, hadden we net zo goed thuis kunnen blijven.
Aannemelijker is echter dat de mimetische begeerte ons parten speelt: de zaken die door een ander begeerd worden, schijnen ons des te aantrekkelijker toe. Oftewel, wij willen gewoon hebben wat de buurman heeft. Koopt hij een nieuwe auto, dan willen wij die óók. Zien we anderen met smaak ergens eten, dan willen wij daar óók dineren. Hoewel alle seinen op groen stonden voor dat pittoreske restaurantje, ruilden we het rucksichtslos in voor wat een afstandelijke vreetschuur bleek te zijn. Als makke schapen volgden wij de kudde, in plaats van te vertrouwen op ons instinct dat ons naar een exclusievere keuze wees. Het laatste dat we immers willen, is ‘zielig’ met zijn tweeën in een verder leeg restaurant door voorbijgangers beoordeeld worden als mensen die verkeerd hebben gegokt. Als maar twee mensen er eten, kan het immers niet veel soeps zijn, roept ons instinct ons mimetisch toe.
In tegenstelling tot andere publieke oorden staat, als het om onze horecakeuzes gaat, ‘druk’ gevoelsmatig symbool voor ‘begerenswaardig’. Hoewel de omloopsnelheid van het eten een rationele afweging kan zijn die tot dit oordeel leidt – hoe meer maaltijden er doorheen gaan, hoe minder groot de kans immers dat je biefstukje er al een tijdje ligt – zijn voor een tegenovergesteld oordeel rationeel gezien echter veel meer argumenten aan te voeren. De kok heeft alle tijd om met zorg en aandacht je eten te bereiden, het personeel rent niet van hot naar her maar is er helemaal voor jullie, de gerechten laten niet lang op zich wachten en je goede gesprek wordt niet verstoord door luidruchtige buren of een dreinend kind.
Mijn lekkerste maaltijd at ik jaren geleden in een
restaurant middenin de rimboe in de Franse Dordogne. De gegrilde geitenkaas kwam
van eigen geiten, de forel zwom die ochtend nog in de rivier, de wijn van eigen
druiven, het fruit, de kaas, het brood: alles van eigen makelij. Een
koningsmaal, met liefde bereid en met evenveel liefde opgediend. Met zijn
zessen waren we de enige gasten. Wat jammer dat niemand anders dit lekkere eten
heeft geproefd vanavond, zei één van ons. Als onze mimetische begeerte die
avond niet op een laag pitje had gestaan, had dat waarschijnlijk ook voor ons
gegolden. Ik had er niet aan moeten denken.