Pagina's

dinsdag 29 april 2014

'Wanneer komt de volgende?'

Mijn bevalling was er eentje om over naar huis te schrijven: na slechts drie uur hard werken werd mij mijn dochter overhandigd. Bijzonder rap voor een eerste bevalling, verzekerden mij de verloskundige, kraamhulp, (schoon)ouders en vrienden-met-kinderen. En de dames van zwangerschapsgym, nadat ik het blijde nieuws in onze Whatsapp-groep (‘Pufclub’ genaamd) met hen had gedeeld. “Drie uur? Dan mag je wel oppassen bij nummer twee. Die komt meestal nog sneller”, appte een mede-kersverse moeder terug.
Nummer twee? dacht ik, nog enigszins verdwaasd starend naar mijn pasgeboren nummer één.
Hoezo, nummer twee?

Mijn pufclubgenoot bleek niet de enige die een prematuur voorschot nam op de toekomst. ‘Dat belooft wat voor de volgende’, knipoogde de verloskundige tijdens een huisbezoek, toen we napraatten over de snelle geboorte van mijn dochter. De kraamhulp nam na acht dagen afscheid met de woorden: ‘Hopelijk zien we elkaar weer na je volgende bevalling.’ Toen ik een tante vertelde dat het mij alles was meegevallen, lachte ze ‘oh, dus je hebt niet zoiets van, dat doe ik nóóit meer?!’ Ook op het werk van mijn man kwam tijdens de beschuit met muisjes ‘de volgende’ reeds ter sprake. En een vriendin van mijn moeder presteerde het zelfs om er droogjes ‘één kind is géén kind’ uit te flappen, toen mijn moeder haar vreugde deelde over het feit dat ze voor het eerst oma was geworden. Toch bijzonder om dat te zeggen tegen iemand die zelf ‘slechts’ één kind heeft. Maar dat terzijde.

Het moederschap heeft mij voor het eerst in mijn leven het vermogen geschonken te leven bij de dag. Noodgedwongen: mijn baby heeft honger wanneer ze honger heeft, of ik nu op dat moment zin heb om haar te voeden of niet; gooit haar luier vol op het moment dat het haar uitkomt; en als ik haar slaapritme verstoor door te gaan wandelen wanneer ze liever rustig in haar bedje ligt, moet ik dat de rest van de dag bezuren. Zij bepaalt - en iedere dag op een andere manier. Waar ik stiptheid altijd hoog in het vaandel had staan, hoor ik mezelf nu bij iedere afspraak zeggen dat ik ‘wel even app als ik eraan kom’; ik kan immers niet weggaan wanneer zij vindt dat het etenstijd is. Normaal mij een gruwel, nu de realiteit. Ik plan niet verder dan een kop koffie met de buurvrouw de volgende dag of een wandeling met een pufclubgenoot ‘ergens later in de week’. Op kraamvisite na, maar altijd met de melding dat het net kan zijn dat de kleine tijdens hun bezoek honger krijgt, dus dat ze zich dan even zelf zullen moeten vermaken. Niet ik en mijn agenda, maar dat kleine mensje regelt mijn dag. Zalig, vind ik tot mijn eigen verbazing.

In mijn kersverse relaxtheid voelt het daarom des te tegenstrijdiger dat mijn omgeving blijkbaar al een tweede spruit voor ons heeft bedacht, daarmee toch minimaal een jaar op eventuele zaken vooruit lopend. Bij verwijzingen naar ‘de volgende’ ontbreken opvallend genoeg steevast bijbehorende slag-om-de-arm-houdende toevoegingen als ‘mogelijk’ of ‘als jullie dat zouden willen’. Nee: het lijkt een uitgemaakte zaak dat onze dochter een broertje of zusje krijgt. Factoren als ‘wil’ en ‘mogelijkheid’ lijken niet eens aan de orde; er is geen sprake van 'als', maar slechts van 'wanneer'. Westerse vrouwen krijgen gemiddeld 1,6 kinderen, maar één is blijkbaar voor veel mensen nog steeds ‘nicht im Frage’. De vriendin van mijn moeder zei het hardop en lichtelijk cru, maar de vanzelfsprekendheid waarmee mensen uitgaan van meerdere koters per huishouden doet vrezen dat dat ‘één kind is géén kind’ breder wordt gedeeld dan ik anno 2014 had gedacht. Ooit las ik een artikel van moeders bij wie een tweede kind uitbleef, tegen hun wens. Hun gevoel: zij hadden geen compleet gezin. Dat ze zich gelukkig mochten prijzen met één gezonde zoon of dochter, omdat dat dat velen al niet eens is gegeven, leken ze zich niet te realiseren. Laat staan het feit dat het voor hun enige kinderen toch wat sneu was om te moeten voelen dat zij blijkbaar ‘niet genoeg’ waren. Maar dat terzijde.

‘Hoe moet dat dan als jullie nog een baby krijgen?’ vroeg zelfs het tienjarige buurmeisje met een blik op het naambordje bij de voordeur dat mijn man ter ere van de komst van ons kindje heeft laten maken. Ik lachte iets in de trant van ‘dat zien we dan wel weer’ en liep naar mijn dochter, die vanuit haar wieg luid en duidelijk liet horen dat het etenstijd is. Dat is de reikwijdte van haar planning: voeding, en wel nu meteen. Wat er daarna komt, zal haar worst wezen. Het begrip ‘volgende’? Ze kent het niet eens.

Wat een verademing.


maandag 21 april 2014

Vijf kleine vingertjes

Vijf kleine vingertjes omklemmen stevig mijn duim. Het is vier uur ’s nachts en we liggen op bed, in die ons inmiddels zo vertrouwde houding: op onze zij, haar buik tegen de mijne, haar hoofdje tegen mijn borst, haar kaken die in een gestaag tempo op en neer gaan, mijn hand die haar zachte hoofdje streelt. Buiten fluit een vroege vogel, de slaapkamer wordt slechts verlicht door het leeslampje. Verder is het donker en doodstil, op de slikgeluiden van mijn drinkende kleine meisje na. Haar vingertjes sluiten zich nog iets strakker om mijn duim. Haar blauwe ogen hebben die serieuze uitdrukking van opperste concentratie tijdens die o zo belangrijke taak: eten binnen krijgen, kracht opdoen om te groeien.

Die vijf kleine vingertjes omklemmen mijn duim niet vanuit een weloverwogen beslissing. Dit wezentje kan nog niet denken, beredeneren, analyseren of overwegen. Ze heeft nog geen besef van goed of kwaad, van oorlog of vrede, van arm of rijk. De wereld is zo groot als de 25 centimeter die haar gezichtsveld reikt, en andere behoeften dan eten, een schone luier, slapen en knuffelen zijn haar vreemd. Zich afvragen wat andere mensen denken of vinden? Letterlijk ondenkbaar voor dit vier weken oude kindje. Als ik nu een omschrijving zou moeten geven van het pure, zuivere Zijn, zou ik mijn dochtertje noemen, die op zo’n hartveroverende manier volkomen zichzelf is. Of ze nu haar longen uit haar lijf krijst, haar gezichtje in een prille glimlach trekt of zich als een piranha op mijn borst stort, alles gebeurt vanuit haar primaire behoeften. Zij bevindt zich nog helemaal onderaan de Maslov-piramide. Niks levensvervulling, niks ego, niks aanzien, niks erkenning, niks anders voordoen dan ze is. Ze mag de meest vreemde gezichten trekken, ze mag haar luier te buiten poepen (bij voorkeur niet te vaak natuurlijk), ze mag haar melk uitspugen over haar moeder heen – het maakt niet uit. Ze wordt bewonderd in al haar pure, pasgeboren eenvoud. Haar donkere haartjes, het babyvet dat zich onder haar kin en op haar dijbeentjes begint te manifesteren, haar tandeloze mondje, haar pruillipje, en vooral het feit dat alles aan haar nog zo klein is. De enige prestaties die van haar verwacht worden is dat ze genoeg drinkt en dagelijks haar luier vol gooit – prestaties die onmiskenbaar van wezenlijk belang zijn voor haar eigen geluk.

Ik kijk naar die vijf kleine vingertjes en bedenk dat ze over vijf jaar haar eerste Cito-toets zal maken.
Slaperig geeft ze aan dat ze genoeg heeft gedronken. Terwijl ik haar oppak en haar tegen me aan hou voor een boertje, smakt ze nog wat na en zakt vervolgens weg in een diepe slaap. Lief meisje, wat ben je mooi, puur zoals je Bent. Laat die wereld die dat Zijn allang verleerd is, nog maar zo lang lang mogelijk wachten.