Pagina's

woensdag 9 maart 2011

Ode aan de chaos

Mijn leidinggevende in een van mijn eerste serieuze banen barstte van de gevleugelde uitspraken. Meestal zaten ze in de categorie ‘Seks, seks, seks, dat is het enige waar ik aan denk’ (en toch was hij echt een goede chef). Hoewel deze uitspraak mij altijd is bijgebleven, heb ik toch nooit de neiging gehad deze uitspraak zelf op te voeren op momenten dat ik aan een non-discussie een einde wenste te breien, zoals hij pleegde te doen met betreffende uitspraak. Waar ik mij wel regelmatig van bedien, is zijn quote ‘Aan een opgeruimd bureau wordt niet hard gewerkt’. Want, zoals duidelijk moge zijn: van alle niet-opgeruimde bureaus die ik ken, was die van hem veruit de ergste. Stapels raadsstukken, epidemiologische rapporten, stapels lege bekertjes met sporen van de espresso Extra Sterk die hij de ganse dag nuttigde (‘ik zie waarschijnlijk wat meer kleuren dan jij’), post-it-jes, kranten en tijdschriften speelden verstoppertje te midden van de bibelebontse berg van puin die hij rondom zijn computer wist te vergaren.

En toch deed hij uitstekend zijn werk. En toch wist hij altijd te vinden wat hij zocht. Soms enige maanden later, maar goed, hij vond het.

Ik denk nog regelmatig met sympathieke gevoelens aan hem terug op het moment dat het woord ‘clean desk policy’ voorbij komt. Want waar er voor de schoonmaakpolitie in het overgrote deel van mijn huis weinig eer te behalen valt, geldt dat niet voor mijn bureaus (thuis en op het werk). Waar opruimen mij in woonkamer en keuken uitstekend afgaat, de afwas iedere avond braaf wordt gedaan en de was zich zelden opstapelt tot buiten de wasmand, slaag ik er niet in om diezelfde netheid door te trekken tot mijn werkplekken.
Mijn thuisbureau is een mengsel van filosofieboeken, aantekenblokken voor interviews, de laatste Allerhande en het bedrijfsplan van de organisatie waar ik recentelijk op bezoek was.
Op mijn vaste werk is het zo mogelijk nog erger, in ieder geval in de ogen van mijn collega annex kamergenoot annex verpersoonlijking van de clean desk policy. Want ongelooflijk maar waar: iedere avond als zij naar huis gaat, ligt er nog geen papiertje op haar bureau. Alles is op miraculeuze wijze weggeborgen in ordners, laden en to do bakjes. Terwijl ik aan het einde van mijn werkdag alle papieren op 1 hoop schuif, in een poging het nog ergens op te laten lijken, schrik ik bij haar al als er onverhoopt een vakblad achter is gebleven op haar cleane desk. Af en toe vraagt ze mij al dan niet subtiel of ik toch niet eens iets wil doen aan ‘die enorme stapels’ op mijn bureau; de uitstraling van het pand zou er wel bij varen.

En voor iedere vakantie doorzoek ik daarom braaf de door haar zo gehate stapels, om inderdaad te concluderen dat het merendeel van de papieren inderdaad al lang en breed over de houdbaarheidsdatum heen is, en kieper ik grote hoeveelheden dode bomen in de oud papier bak. Aan een voor mijn doen schoon bureau begin ik iedere eerste werkdag na elke vakantie, mij serieus voornemend het nu echt eens zo te houden. Maar na een week, als de vakbladen, vacatures, printjes van interessante nog te lezen artikelen, post-it-jes en wat dies meer zij mij weer in groten getale hebben bereikt, moet ik steevast concluderen dat een schoon bureau gewoon niet in mijn genen zit.
Ik heb geen zin om meteen te moeten beslissen wat ik met een brief of magazine doe, om meteen te beslissen over de nuttigheid en noodzaak ervan, om iedere avond op te ruimen, om een steriele orde om mij heen te creëren. Ik vaar uitstekend bij enige chaos. En daarom citeer ik met graagte mijn ex-chefs opmerking over die lege bureaus waaraan onmogelijk hard gewerkt kan worden.

Helaas ben ik nog nooit iemand tegengekomen die het met mij (en dus indirect met hem) eens was te zijn. En krijg ik doorgaans iets in de trant van opgeruimde geest aan een opgeruimd bureau naar mijn warrige hoofd geslingerd. Ik denk niet dat ik die strijd ooit zal winnen. Dus ruim ik braaf eens in de zoveel tijd op, met weemoed terugdenkend aan mijn chaotische chef met dito bureau, op die werkplek waar ‘opruimen’ geen deel uitmaakte van het vocabulaire.
Een werkneemster weet soms pas wat zij mist, als het er niet meer is.