Pagina's

zaterdag 28 april 2012

Bezet!

Straks zal het er weer zijn, net zoals het vorig jaar, het jaar daarvoor, en alle jaren voorafgaand daaraan, op precies dezelfde dag als paddenstoelen uit de grond ineens de straten van de stad sierde. Het in grote witte letters op een vierkante meter straattegels gekalkte woord ‘Bezet’, doorgaans vergezeld van meerdere uitroeptekens. Het zal voorbijgangers in het gezicht staren, voor een voldongen feit stellen, op een bijna uitdagende manier; ‘durf er maar iets tegenin te brengen’. En vooral: waag het niet op de plek te gaan zitten die ik voor mezelf op de vrijmarkt heb gereserveerd. Over de kracht van woorden zijn boeken volgeschreven. Voor sommige dingen vinden we het moeilijk om de juiste woorden te vinden; ‘woorden schieten tekort’ zijn de woorden die precies datgene uitdrukken, en waarvan iedereen begrijpt wat we ermee bedoelen. Wat niet onder woorden te brengen is, daarover kunnen we maar beter zwijgen, sprak filosoof Ludwig Wittgenstein. Tegelijkertijd is het vaak de toon die woorden hun karakter meegeeft, gecombineerd met de persoon die ze uitspreekt. Woorden hebben daarnaast rechtsgeldigheid indien vergezeld door het wetsartikel waarin ze juridisch zijn vastgelegd. De zin ‘ik bekeur je voor te hard rijden’ uitgesproken door een geüniformeerde agent heeft legale consequenties, door ieder ander uitgesproken betekent de zin niets. En waar ‘bezet’ op het toilet zijn rechtsgeldigheid afdwingt doordat het doorgaans vergezeld gaat van een gesloten deur, heeft ‘bezet’ in stoepkrijt op een paar straattegels geen enkel recht van spreken. Op de website van de vrijmarkt in Amsterdam staat letterlijk dat de politie niets kan doen wanneer iemand in het door een ander gereserveerde vak op de vrijmarkt plaatsneemt. En toch zullen er weinig mensen zijn die niet onder de indruk zijn van dit in feite betekenisloze woord en doen waar ze het volste recht toe hebben: hun koopwaar uitstallen in dit specifieke en wel heel erg gunstig gelegen vak. Waarom we dit niet doen, vind ik het meest fascinerende van het hele fenomeen ‘vrijmarkt’. Want het enige wat we in zo’n geval zouden doen, is het mateloos irriteren van medeverkopers die te lui zijn om op tijd hun bed uit te komen en, net als hun vrijmarktgenoten, gedwee neer te strijken daar waar nog vrije stoeptegels zichtbaar zijn. Waarschijnlijk is het de angst voor een verbale confrontatie met de Bezet-schrijvers die ons ervan weerhoudt te denken ‘rot op met je stoepkrijt, jij hebt nergens recht op, ik vind dit plekje toevallig ook mooi en wil hier zitten’. Terwijl we tegelijk dondersgoed weten dat we volledig in ons recht staan, en er voor de krijter niets anders op zou zitten dan de aftocht te blazen naar een ander plekje op de vrijmarkt. Op de een of andere manier gaat er zo’n kracht uit van het woord ‘Bezet’ dat het onmiddellijk respect en ontzag afdwingt. En we gedwee op zoek gaan naar een ander plekje. Doorgaans toch niet op onze mond gevallen, heeft dit woord gezagafdwingende eigenschappen waar menig wetsartikel jaloers op kan zijn. Zijn het de uitroeptekens? Is het het feit dat het slechts om een enkel woord gaat, zonder tekst en uitleg? Schuilt de kracht in haar beperking? In het bevel dat impliciet in het woord schuil gaat? Ieder jaar op de dag voor Koninginnedag vraag ik me weer af wat dat woord op die plekken heeft waarom we ons zo gedwee schikken naar wat niet meer is dan een wens van degene die het woord op straat heeft geschreven. Een zoon noemt zijn vader Piet, geen uniform is heilig. Maar we buigen als knipmessen voor het stoepkrijt van de buurman. Fijne Koninginnedag.