Pagina's

dinsdag 31 mei 2011

Waarom we niet zonder de hufter kunnen

‘Hufter!’ is het enige dat ik kan uitbrengen, terwijl ik vol in de remmen van mijn fiets knijp om de automobilist te ontwijken die plotseling de bocht om komt scheuren en mij de weg scherp afsnijdt. Op hetzelfde moment klinken achter mij eveneens piepende remmen en vergelijkbaar gevloek. Ik draai me om en kijk in het geschrokken gezicht van een mede-fietser, die door de actie van de betreffende automobilist bijna bovenop mij lag. Wat een eikel, zijn we het roerend met elkaar eens. Automobilisten die geen oog hebben voor kwetsbare fietsers, behoren toch wel tot de laagste soort, vinden we eensgezind. Samen vervolgen we onze weg, en al snel gaat het gesprek over op waar we wonen en wat voor werk we doen. Op de kruising waar onze wegen ons scheiden, nemen we afscheid. Met een blij gevoel over deze onverwachte ontmoeting vervolg ik mijn weg huiswaarts. De vriendelijkheid van de onbekende heeft de woede jegens de autorijdende hufter al ruimschoots overwonnen.
Opiniepeilers en tv-makers
De hufter (m/v) heeft zich inmiddels een comfortabele en alom erkende positie in ons leven verworven. Hij is prominent aanwezig in de verkiezingsprogramma’s van vrijwel alle politieke partijen, een geliefd thema voor opiniepeilers en tv-makers, een dankbaar subject voor onderzoekers en schrijvers. Socioloog en filosoof Bas van Stokkum wijdde vorig jaar een heel boekwerk aan dit maatschappelijk fenomeen, onder de titel ‘Wat een hufter! Ergernis, lichtgeraaktheid en maatschappelijke verruwing’. Het is de toegenomen agressie en de afnemende tolerantie voor corrigerend optreden die volgens Van Stokkum vooral in de grote steden tot een moreel vacuüm hebben geleid, met als gevolg ruim baan voor de hufter.
De hufter: we kunnen haast niet om hem heen, en wat valt het ons vaak moeilijk om met hem te leven.
Sociaal vacuum
En toch kunnen we ook niet zonder hem. Want hoezeer we de hufter ook verfoeien wanneer hij ons van de sokken rijdt, luide telefoongesprekken voert in de stiltecoupé van de trein, overlast bezorgt in onze woonwijk of agressief reageert op vriendelijke terechtwijzingen, en hoe hartgrondig we er ook schande van spreken wanneer hij ambulancepersoneel lastig valt of de voltallige ME laat opdraaien bij huldigingen van voetbalelftals: aan die alomtegenwoordige positie van de hufter in onze samenleving kleven ook positieve kanten.
Zonder agressief en hinderlijk gedrag zou het morele vacuüm in onze maatschappij namelijk al snel plaats maken voor een vacuüm in het sociale leven. Als er immers één type situatie is waarin in het dagelijks leven gesprekken ontstaan tussen wildvreemden, is het wel dat moment vlak na een confrontatie met hufterig gedrag. De ‘slachtoffers’ van de hufter vinden elkaar in hun verontwaardiging, en hun bezorgdheid over het welzijn van degene die het meest onder hem te lijden heeft gehad . Om vervolgens, in hun gedeelde smart, dat tussen onbekenden zo zeldzame gevoel van saamhorigheid te ervaren. Elkaar normaal gesproken negerende treinreizigers raken dankzij de hufter met elkaar in gesprek, onopvallende voorbijgangers krijgen ineens een gezicht.
Middelvinger
En waar zouden we het op verjaardagen nog over moeten hebben – nu de dure euro toch echt uit de mode is als favoriet onderwerp – als we geen ervaringen met lawaaierige buren, voordringers en straatvervuilers meer hadden om uitvoerig met elkaar te delen? Menig kringgesprek zou angstvallig stilvallen.
Tot slot is er nog dat prettige gevoel van morele superioriteit dat die nare, asociale hufter tegen wil en dank als één van de weinigen bij ons teweeg kan brengen. Het gevoel dat ons doet realiseren: ik gedraag me dan wel niet altijd zoals het hoort, maar zo erg als met die niet-handsfree bellende automobilist die geen voorrang verleende en ook nog een middelvinger opstak, is het met mij – godzijdank - niet gesteld.

dinsdag 17 mei 2011

Mijn Jan Mulder moment

Jan Mulder mag het iedere maand in De Wereld Draait Door: zijn top 5 van ergernissen presenteren. Journalistieke blunders, genante tv-optredens, irriante reclames: voor ogen en oren van het miljoenenpubliek mag Jan het spuien.

Hoewel de klaagzang van Mulder mij meestal snel op de stilte-knop op de afstandsbediening doet drukken - die man is werkelijk de personificatie van het zeuren, zelfs als hij niet zeurt, klinkt zijn stem zeurderig - mag ik van mezelf vandaag even in zijn voetsporen treden, met mijn eigen top 3 van ergernissen. Zijn deze dingen wereldschokkend? Nee. Ga ik er dood aan? Hoogstwaarschijnlijk niet. Vallen ze in het niet bij Fukushima, hongersnood, een dreigende natuurramp in Turkije of het leed in de Arabische wereld? Absoluut, honderd procent, volkomen. Maar wat erger ik me er groen en geel aan. En laten we eerlijk zijn: een betere reden heeft Jan Mulder zijn miljoenenpubliek ook nooit gegeven.

1. Mensen die niet terugbellen of -mailen. Potentiële opdrachtgevers (die nota bene op hun site aangeven op zoek te zijn naar freelancers), interviewkandidaten, bedrijven, instanties: het uitblijven van een reactie lijkt inmiddels tot regel dan wel morele norm te zijn geworden. Ik begrijp het wel: zij zijn groot en ik is klein, en waarom zouden ze terugmailen? Ik ben immers degene die iets van hen moet. De eeuwige wet van de macht van de sterkste. Maar kom op. Hoe moeilijk is een simpel mailtje of kort belletje nu? Kan dat werkelijk niet van uw kostbare tijd af? Ooit moet u zelf onderaan de ladder van de voedselketen hebben gestaan. Is dat zodanig lang geleden dat u zich niet meer kunt herinneren hoe vervelend u het zelf vond om genegeerd te worden?

2. Mensen die een door mij geschreven artikel nalezen, mij laten weten 'taalkundig' maar even het een en ander verbeterd hebben, zelf echter geen fatsoenlijke letter op papier kunnen krijgen, met als gevolg dat ik meer tijd kwijt ben aan het verbeteren van hun fouten dan aan het schrijven van het oorspronkelijke stuk. Wat is dat toch dat ieder linguistisch onbenul zichzelf ineens taalpurist vindt? Dat is even lachwekkend als wanneer ik een wiskundige zou wijzen op onvolkomenheden in zijn uitwerking van een formule, of Apple een mailtje stuur dat die nieuwste apps op de ipad 2 technisch gezien niet helemaal deugen. Schoenmaker, blijf bij je leest. En beste schoenmakers, laat mij alsjeblieft expert zijn op mijn eigen leest.

3. De sportschool die niet thuis geven wanneer je van 2 naar één keer per week trainen wil (omdat de aerobicjuf die de langdurig zieke vaste docent vervangt zodanig irritant, vervelend en onkundig is dat lichaam en geest allesbehalve wel varen bij een uur bewegen op haar commando). Want tja, minder geld incasseren per maand plus kritiek op het personeel is natuurlijk niet prettig. Dus rest de weg van de minste weerstand: negeren, ook na het sturen van een herinnering en het vriendelijk doch dringende verzoek om een bevestiging van de opzegging. Als we maar lang genoeg wachten, waait het vanzelf wel over, redeneren zij waarschijnlijk. Wishful thinking. Maar hoe onsportief kan een sportschool zijn?

woensdag 11 mei 2011

Wie de zeven niet eert, is de acht niet weerd

Teleurgesteld keek de scholier naar zijn proefwerk Duits, dat de lerares zojuist had teruggegeven. Slechts een zeven. En hij vond het nog wel zo makkelijk. Dat had best een acht of een negen kunnen zijn. ‘Wat, ben je niet blij met een zeven?’ vroeg de lerares verontwaardigd. ‘Dat is nota bene ruim voldoende! Geen enkele reden voor ontevredenheid. Ik zeg altijd maar zo, wie de zeven niet eert, is de acht niet weerd.’
In het artikel ‘Waarom hard studeren’, onlangs gepubliceerd in nrc next, geven enkele deskundigen een verklaring voor het verschijnsel van de gemiddelde Nederlandse student die dik tevreden is met een zes, en nauwelijks waarde hecht aan hoge cijfers – laat staan dat hij bereid is hiervoor te werken. Studieverveling wordt als een van de hoofdredenen aangevoerd: de student zou te weinig uitgedaagd worden, en verzandt daardoor in luiheid. Een select groepje excellente studenten krijgt extra aandacht en begeleiding; de grote massa daarentegen voelt geen reden om de schouders er eens extra onder te zetten. De lat moet hoger, is dan ook een van de praktische aanbevelingen.
Op zijn sloffen
Hierin schuilt volgens mij een contradictie. Als de helft van de studenten het hoger onderwijs inderdaad te makkelijk vindt, zou die groep juist op zijn sloffen achten en negens moeten kunnen halen. En waarom zou een student, wanneer de stof moeilijker wordt, ineens zijn houding van ‘een zes is voldoende’ laten varen? Hij zal wellicht iets beter zijn best moeten doen om die zes te halen, maar of zwaardere tentamenstof in staat is tot omverwerping van de zesjescultuur? Ik betwijfel het. Aan het einde van het genoemde artikel stelde een van de geciteerden dan ook terecht dat een ‘diepgaande cultuurverandering’ noodzakelijk is, wil er iets wezenlijks veranderen in de Nederlandse studiementaliteit. Daarin schuilt volgens mij de crux. Praktische maatregelen om de student tot het streven naar hoge cijfers aan te zetten, hebben namelijk geen zin zonder fundamentele verandering in mentaliteit en houding – specifiek op een van de belangrijkste plekken waar de zesjescultuur wortelt en tot bloei komt: de middelbare school.
Het is toch een voldoende?
Waar je op de lagere school nog wel eens werd beloond met een plaatje of een stempel als je je werkstuk over je cavia extra goed had gemaakt, wordt alle streven naar hoge cijfers op de middelbare school al snel met de grond gelijk gemaakt. Met name bij de leerlingen onderling. ‘Wat zeur je nou, het is toch een voldoende’, krijgt een scholier die niet tevreden is met de 6 voor een proefwerk doorgaans naar zijn hoofd geslingerd. Het streven naar hoge cijfers zorgt doorgaans niet voor punten op de populariteitsladder. En als dan ook nog eens docenten laten vallen dat een ruim voldoende al goed genoeg is, wordt het al helemaal lastig om een openlijk verlangen naar hoge cijfers aan de dag te leggen.
Een omgekeerde situatie trof ik aan toen ik een jaar doorbracht op een Amerikaanse high school, in een klein dorp in Ohio. Een van de voorbeelden die me het meeste bij is gebleven, was de opmerking van een medescholier ten tijde van de term paper, een soort miniscriptie die zwaar mee zou tellen voor de eindlijst. Deze opdracht bracht een hoop werk met zich mee, en ik verzuchtte dan ook vlak voor de deadline tegen deze medescholier dat ik maar hoopte dat mijn werk genoeg zou zijn voor een voldoende. ‘Een voldoende?’ riep ze vol afschuw uit. ‘Nou, hier wil je echt niet alleen maar een voldoende voor krijgen. Voor minder dan een negen doe ik het niet.’ Bij het bekendmaken van de resultaten was voor leerlingen die baalden dat hun cijfer was blijven steken op een acht, dan ook oprecht medeleven. Had je een zes, zoals ik? Dan was je pas echt zuur.
De populairste leerlingen van de school behoorden tot de best presterende. Aan het einde van ieder schooljaar werd een top tien gepubliceerd van leerlingen met de hoogste cijfers. Er was een prestigieuze club voor leerlingen met een bepaald grade point average. Haalde je dit gemiddelde? Dan ontving je een waarderend briefje thuis van de rector, met een waardebon voor een gratis ijsje bij McDonald’s als beloning en aanmoediging.
Maximaal één vijf
Nu zijn er over een dergelijke prestatiegerichte mentaliteit natuurlijk net zoveel voor- als nadelen aan te voeren. Ook wil ik zeker niet beweren dat het Amerikaanse onderwijssysteem zaligmakend is. Maar willen we voorgoed afrekenen met die blijkbaar door onszelf zo verfoeide zesjescultuur, dan redden we het niet met wat externe maatregelen, zoals die voor komend schooljaar bijvoorbeeld op het programma staan. Nederlandse eindexamenleerlingen kunnen dan rekenen op strengere exameneisen: Havo- en VWO-leerlingen mogen nog maximaal één vijf op hun eindlijst hebben, en het gemiddelde cijfer over alle vakken van het Centraal Examen moet voldoende zijn. De aangescherpte eisen willen het maximale uit een leerling halen, en de zesjescultuur in het onderwijs aanpakken, schrijft de Rijksoverheid op haar website.
Ongetwijfeld prima stappen in de goede richting, maar het blijven van buitenaf opgelegde maatregelen, die niet aanpakken waar het nu precies aan schort: een middelbare schoolcultuur waarin streven naar het hoogst haalbare niet door de belangrijkste referentiegroep, de medescholieren, wordt aangemoedigd. Waar het erom gaat dat je mee kunt komen, en er bovenuit steken niet belangrijk is. En waar woorden als ‘prestatiegericht’ en ‘streberig’ doorgaans alleen in een negatieve context worden gebruikt.
Externe prikkels
Om echt een einde te maken aan de zesjescultuur kunnen we dan ook wellicht toch wel iets opsteken van de VS. In ieder geval is een radicale verandering nodig van onze hele houding ten aanzien van (onderwijs)prestaties.
En dan rijst de cruciale vraag: kunnen we dat, en willen we dat? Want hoewel discussies over de zesjescultuur steeds weer opduiken, en we die cultuur blijkbaar toch als een probleem beschouwen, worden voornamelijk externe – door de overheid in te voeren - prikkels voorgesteld om studenten en scholieren tot grotere prestatiedrang aan te sporen. Als we met zijn allen daadwerkelijk zo’n hekel hebben aan die zesjescultuur, zou die mentaliteitsverandering zich uit zichzelf wel voltrekken. Het feit dat dit blijkbaar niet gebeurt, zegt mijns inziens genoeg.

maandag 9 mei 2011

Neem dan niet op!

De mobiele telefoon heeft niet alleen technisch en qua uiterlijk een revolutionaire ontwikkeling doorgemaakt. Ook in onze persoonlijke verhouding tot deze vanaf steeds jongere leeftijd onmisbare gadget heeft een aardverschuiving plaatsgevonden. In den beginne was het behoorlijk ‘not done’ om in niet-zakelijk gezelschap de mobiel te beantwoorden. Bellers werden restaurants uitgekeken, konden in de bioscoop rekenen op fluitconcerten, en werden in de trein nog net niet publiekelijk gelyncht door mede-reizigers. Wie het in zijn hoofd haalde tijdens een vergadering, presentatie of college zijn mobiel hoorbaar af te laten gaan, daalde al helemaal op de populariteitsladder.

Vandaag de dag verrichten we zo’n beetje alle onderdelen uit de pyramide van Maslov op onze telefoon, op slapen en eten na (hoewel we de boodschappen dan wel weer bestellen via de smartphone). Dat vinden we bovendien heel normaal. Het ding uitzetten? We weten niet eens hoe het moet, en wat was die inlogcode ook alweer? Hooguit zetten we hem stil. Maar zelfs dat liever niet. Een gedeelte van je identiteit leg je niet zomaar even het zwijgen op.

En daarom beland ik regelmatig in de volgende situatie. Ik bel iemand op, bijvoorbeeld om hem of haar te benaderen voor een interview. Er wordt opgenomen, ik vraag of ik gelegen bel, om vervolgens een geirriteerd ‘Nee, ik zit in een vergadering’ toegesnauwd te krijgen vanaf de andere kant van de lijn. Of ‘ik zit in de auto en bel niet handsfree’. Ook gehoord: ‘Ik zit in de stiltecoupe en mag niet bellen’. Dus even ter recapitulatie: ik bel een mobiel nummer, de beller bevindt zich in een situatie waarin hij niet kan of mag bellen, besluit toch op te nemen, en wordt vervolgens boos op mij omdat ik het in mijn hoofd haal te bellen, en niet heb geroken dat diegene zat te vergaderen of auto aan het rijden was.

Neem. Dan. Niet. Op!

Staat het wellicht interessant om tijdens een vergadering toch op te nemen, in de hoop dat het een Zeer Belangrijke beller is? En is de teleurstelling dan zo groot dat het slechts een onbenullige journalist blijkt te zijn dat die frustratie ter plekke op het stuk onbenul afgereageerd dient te worden? En het stomme is dat ik me door die kribbige reacties nog schuldig voel ook. Terwijl de vergaderaar in kwestie op dat moment toch de enige is die schuld heeft aan zijn irritatie en frustratie.

Dus, geachte vergaderaars, niet-handsfree bellers of stiltecoupéreizigers. Realiseert u zich de volgende keer dat uw telefoon op dat heikele moment afgaat, dat het uw eigen fout is dat u hem niet stil heeft gezet. En neemt u alstublieft de telefoon niet op als het niet uitkomt. Want, zoals een oude spruitjeswijsheid uit grootmoeders tijd luidt: als je niets aardigs te zeggen hebt, zeg dan liever helemaal niets.