Pagina's

vrijdag 28 mei 2010

Een beetje meer Leo

In zijn offensief om Ruud van Nistelrooij toch tot de WK-selectie te laten toetreden, probeerde jakhals Frank onlangs in DWDD enkele trainers over te halen een handtekening te zetten om dit doel te ondersteunen. Eerste vraag aan Leo Beenhakker: of hij naar het WK ging? Ja, maar slechts een weekje, niet langer. Leo heeft niet zoveel met Afrika. Maar, haastte hij zich onmiddellijk te zeggen, ‘dat bedoel ik niet racistisch hoor, echt niet!’
Het is in de eerste plaats natuurlijk een klassieke fout: onderstreep dat wat je absoluut niet wilt dat mensen denken, en mensen gaan het juist denken. Want had Beenhakker deze toevoeging niet gedaan, dan had zijn opmerking dat ie ‘niets met Afrika heeft’ mij nooit als racistisch toegeschenen. Ik was hem dan waarschijnlijk allang weer vergeten. Zo'n grote plaats in mijn gedachten neemt Leo doorgaans nou ook weer niet in.

Nu echter zette zijn opmerking mij aan het denken. Beenhakker heeft ‘niets’ met Afrika, maar is zo bang dat dit wel eens opgevat zou kunnen worden als dat hij het wellicht niet zo op heeft met gekleurde mensen, dat hij er als de kippen bij is om dit eventuele vooroordeel de kop in te drukken. Terwijl ieder jaar, zo rond de tijd dat de eerste sleurhutten de snelwegen sieren, die gevleugelde uitspraak weer veelvuldig te horen is: ‘Ik ga naar Frankrijk op vakantie. Mooi land, alleen zo jammer dat er Fransen wonen hè.’ Gevolgd door een knipoog van verstandhouding, want weten we niet allemaal dat Fransen chauvinistisch en arrogant zijn, en liever doodgaan dan een woord Engels in de mond nemen? Juist ja. En niemand die dit racistisch vindt, of zich zelfs maar geneert voor een dergelijke uitspraak. Ook Engelsen (‘zuiplappen’), Duitsers (‘luid’) en Italianen (‘maffioso, versierders, belabberde chauffeurs’) mogen naar hartenlust als volk worden afgekraakt.

De Afrikaan daarentegen wordt, wanneer gesproken wordt over zijn land van herkomst, met alle egards behandeld. ‘Ik vind Marokko wel een mooi land, maar ik moet die Marokkanen niet’. Ai! De gemiddelde Nederlander denkt toch nog steeds wel even na voordat hij een dergelijke zin op een verjaardag laat vallen.
‘Ik moet die Marokkanen niet die bij mij in de buurt iedere avond staan te hangen’, zorgt echter voor een stuk minder scheve gezichten op die verjaardag. En de enthousiaste reacties bereiken een hoogtepunt als die ‘leuke, authentieke’ Franse bakkerij in de nabije winkelstraat ter sprake komt, waar je van die échte Franse croissantjes kunt kopen. ‘Net zoals op vakantie’, glundert de verteller.
Het is een interessante gewaarwording: de Afrikaan die zo geliefd is in het land van herkomst, moet hier de grootst mogelijke moeite doen om geaccepteerd te worden. En waar Fransen in La Douce France geregeld worden verguisd, zijn ze hier een verrijking voor de (eet)cultuur.

De oplossing: deze twee houdingen destilleren, mixen en serveren op feesten en partijen. Wat meer ‘Leo’ als het om Fransen in hun thuisland gaat, wat verzachtende croissantjes-gedachten bij het praten over Afrikanen in Nederland. Dan hebben we pas écht het beste uit twee werelden.

woensdag 26 mei 2010

Maar jullie hadden wel slecht weer, zeg

Op de dag van onze bruiloft, begin september, scheen de zon. Tenminste, op de cruciale momenten: toen we ons huis verlieten, toen we aankwamen bij het stadhuis en al onze gasten buiten op ons stonden te wachten, toen we getrouwd en wel het stadhuis verlieten en toen we aankwamen bij de strandtent waar we met alle gasten gingen barbecuen en feesten. Net op tijd: een halfuur nadat we binnen waren, viel de regen met bakken uit de lucht, om pas op te houden vlak voordat wij en het merendeel van onze gasten de strandtent verlieten.
Behalve voor de enkele laatkomers en vroege vertrekkers die de pech hadden zeiknat te regenen, was een betere timing nauwelijks mogelijk, zou je bijna zeggen. Dat was in ieder geval onze mening. De poncho’s die we klaar hadden liggen om onze trouwkledij te beschermen, bleken niet nodig, evenmin als de enorme paraplu’s. Wat een geluk hadden we, zeiden we die dag een paar keer tegen elkaar. Voornamelijk met de fantastische dag, maar ook met het weer.

Niet iedereen was die mening toegedaan. Integendeel. In de maanden na onze bruiloft werden gesprekken over dit festijn door een opmerkelijk groot aantal mensen gestart met opmerkingen in de trant van : ‘Maar jullie hadden wel ontzettend slecht weer zeg’, ‘Wat balen van dat hondenweer’, ‘dat zand striemde echt keihard langs mijn benen’ tot zelfs ‘Ik vond het ontzettend sneu voor jullie. Als je zag wat een prachtige zonfoto’s WIJ hadden op onze bruiloft…’ Die laatste werd zelfs door de persoon in kwestie tot drie keer toe herhaald, vergezeld van een wat minder aangenaam lachje, zal ik maar zeggen.

Degenen die nat waren geregend, hadden een punt. Maar wat het probleem was van een ieder die volledig droog was overgekomen, was en is mij een compleet raadsel. Waren mijn lief en ik opgeluchter dan opgelucht dat de voorspelde hoosbuien overdag uitbleven, mailde de dj naderhand dat ie zo blij was dat het ’s avonds regende, omdat het anders binnen nooit zo’n knalfeest was geworden, geven de foto’s enkele blije gezichten en fanatiek dansende mensen weer en hebben we onze gasten getrakteerd op een geweldig eet- en dansfestijn, menigeen kan het toch niet nalaten om een meer of minder zure opmerking te maken over het feit dat het op onze trouwdag regende. En hoe ontzéttend jammer dat toch wel niet was.
Waar die behoefte vandaan komt, is mij een raadsel. Misschien omdat het tijdens een bruiloft nu eenmaal niet “hoort” te regenen, net zoals een vakantie zonnig “hoort” te zijn. Want als het niet verloopt zoals het in de zoetig witte bruiloftstijdschriften of zonovergoten vakantiegidsen staat voorgeschreven, is het niet goed, heb je pech, en ben je zelfs een loser, zoals ik van sommige mensen toch wel sterk het gevoel kreeg. En hoe ik ook probeerde, ik kreeg en krijg die mensen er niet van overtuigd dat wij die stortbuien ’s avonds, TOEN WE ALLEMAAL BINNEN WAREN, écht niet erg vonden. Als we al enige ergernis over regen gehad zouden hebben, dan was die nu wel als sneeuw voor de zon verdwenen door al dat gezeur erover.

Het feit dat Nederland nu niet bepaald een klimaat heeft om over naar huis te schrijven, verklaart voor een groot deel de spastische relatie die wij tegenover het fenomeen ‘weer’ hebben ontwikkeld. 'Was het mooi weer?' is doorgaans de eerste vraag die gesteld wordt wanneer iemand verslag doet van een vakantie, bruiloft of ander cruciaal evenement. Is het antwoord 'nee'? Helaas, dan verliest het evenement in de ogen van de toehoorder onmiddellijk zijn glans.
Wat zou het prettig zijn als we onze merkwaardige relatie met het weer zouden kunnen loslaten wanneer het gaat om evenementen van anderen. Sterker nog, dat er geen enkel oordeel – winnend of verliezend – aan een feest of reis wordt opgehangen, anders dan wat de reizigers, bruidsparen of jarigen er zelf van vonden. Want, eh, vergis ik me of, is dat wellicht heel misschien niet waar het toevallig om gaat?

zondag 16 mei 2010

Ontdekkingen

Walk the Line festival, Den Haag's nieuwste aanwinst op festivalgebied, had niets met Johnny Cash te maken. Wel met bandjes, heel veel hele leuke bandjes! Een selectie uit al het fijns wat op deze avond te horen was:



So What uit Den Haag (buurman!)














Bonobo, super loungy
















Peggy Sue, twee waanzinnnige Britse rockchicks

















Heike has the giggles uit Italië


zaterdag 15 mei 2010














Anti-winterdiptip (in het voorjaar dan, of wat ervoor door moet gaan): de Japanse tuin van Park Clingendael in Den Haag!

Dank je wel, straatmuzikant

Sommige momenten zijn nauwelijks in woorden uit te drukken. Alleen muziek weet op die ogenblikken de juiste snaar te raken.

Het moment herinner ik me nog precies. Het was zo’n zeldzaam ogenblik waarop alles perfect voelt, in harmonie, zen, balans of hoe het dan ook mag heten, zo’n moment dat je voor altijd bij blijft en een gevoel omvat dat je het liefst nooit meer kwijt wilt raken. Ik liep in Circular Quay, onderdeel van de haven van Sydney die ik, zonder dat ik alle havens van de wereld heb gezien, zonder aarzelen de mooiste haven van de wereld durf te noemen. Ik woonde toen een paar maanden in deze stad. Het was me gelukt om uit het niets een leven op te bouwen gevuld met werk, vrienden, hobby’s en zelfs liefde, de onderdelen die vaak nodig zijn om een plek oprecht als een ‘thuis’ te kunnen beschouwen, in ieder geval voor mij. Ieder weekend ging ik erop uit om de ontelbare mooie plekken van deze stad te ontdekken, het leven daar in me op te nemen, de geuren en kleuren van de stad te beleven en ik genoot dan ook op een manier zoals ik nog nooit genoten had.

En daar, op die zonnige zaterdag waarop ik in die haven liep en me weer eens liep te verbazen over het feit dat een stad toch zo mooi kan zijn, hoorde ik een zuivere, diepe stem begeleid door fantastisch gitaarspel. “Here comes the sun”, zong de straatmuzikant, op een wijze die mooier klonk dan de Beatles het ooit op de plaat hebben gezet. Tenminste, in mijn oren klonk het mooier dan ooit was gemaakt en ooit mogelijk zou zijn. Want die mooie stem, dat heerlijke gitaarspel, de woorden die een lofzang op de zon ten gehore brachten, beschreven beter dan ooit het intense geluksgevoel dat op dat moment door mij heen stroomde. Dat mooie nummer vatte alles samen: de dankbaarheid om tijdelijk in zo’n stad te mogen wonen, te mogen genieten van al die mooie dingen die Sydney te bieden heeft en me in deze stad echt ‘thuis’ te mogen voelen. Dank je wel, straatmuzikant, voor die prachtige muziek. Iedere keer als ik Here Comes The Sun op mijn i-pod hoor, doe ik mijn ogen dicht en zie ik weer voor me hoe jij dat nummer tot leven bracht, daar in die haven van die ongelooflijke stad.

De robotwerknemer

In mijn eerste fulltime baan was mijn salaris van een zodanig niveau dat ik in aanmerking kwam voor zorgtoeslag. Slik, dacht ik. Als zelfs de overheid vindt dat ik te weinig verdien, moet het wel heel erg zijn. De situatie was van korte duur: een paar maanden later vond ik een nieuwe baan die niet alleen inhoudelijk een flinke stap vooruit betekende, maar ook financieel. De zorgtoeslag stopte met onmiddellijke ingang. Ik was zo blij met de mogelijkheden – op alle fronten - die mijn nieuwe baan mij boden, dat het einde van de zorgtoeslag-periode mij allesbehalve interesseerde.

Ik vergat zelfs compleet dat ik ooit in aanmerking was gekomen voor deze toeslag. Tot afgelopen donderdag, bij het lezen van een opiniestuk in de Volkskrant, met de kop ‘Hou huurders niet afhankelijk en zielig, gun ze een eigen woning’. Hierin beweert oud-gedeputeerd Manita Koop dat een eventuele huurverhoging voor de middengroepen qua inkomen ‘ernstig’ zullen zijn. Huurders die net onder de inkomensgrens zitten, stelt Koop, hebben geen prikkel meer om carrière te maken; huurders die er boven zitten, zullen juist minder gaan werken. “Als je meer verdient, mag je immers een groot deel inleveren bij de corporaties.”
Ik moest de passage drie keer lezen voordat ik kon geloven dat ik las wat ik las. Koop baseert haar pleidooi tegen de voorgestelde huurverhoging voor inkomens vanaf 35.000 euro, om scheefwonen te voorkomen, namelijk op een wel heel simplistische en vooral negatieve visie op de carrièreplanning van de gemiddelde werkende. Een visie die juist blijk geeft van dat ‘afhankelijke’ en ‘zielige’ beeld dat Koop zelf zo graag wil bestrijden.

Volgens haar redenering zal een huurder die een promotie krijgt aangeboden, niet eerst een gat in de lucht springen van de kans die hem wordt geboden, en ’s avonds blij en trots een fles champagne opentrekken. Nee: volgens Koop grijpt hij als eerste naar de rekenmachine, om te bepalen of het toegenomen inkomen dat bij deze carrièrestap hoort, niet tot lastenverzwaring leidt.
Volgens Koop zal iemand die meer verdient dan 35.000 euro zijn eigen leuke, uitdagende functie op zijn beurt graag inruilen voor een ‘mindere’ positie. Of minder dagen per week gaan werken. Dan hoeft hij tenminste minder huur te betalen, dus waarom zou hij zich nog uitsloven op zijn werk, ongeacht de voldoening die zijn huidige functie biedt?

Niets is onmogelijk, en dat geldt ongetwijfeld ook voor deze denkwijze. Maar ik weiger toch te geloven dat dit de gedachtegang is die de meeste mensen erop nahouden bij het vormgeven van hun loopbaan.
Deze visie gaat namelijk volledig voorbij aan het feit dat de gemiddelde werkende mens niet alleen door financiële gedreven wordt, maar ook nog over zoiets als ambitie beschikt. De ambitie om het beste uit zichzelf te halen, en te groeien in zijn vak - of dat nu is door meer verbreding, verdieping, leidinggevende taken, meer uitdaging of meer uren wanneer dat mogelijk is. Het is deze ambitie die mensen vooruit drijft tijdens hun werkende leven, of in ieder geval op hetzelfde niveau houdt. Die mensen trots maakt als ze een stapje verder kunnen, en zich kunnen ontplooien. En die bij maatregelen zoals huurverhoging vanaf een bepaald inkomen, echt niet als sneeuw voor de zon zal verdwijnen.

Ik had er toentertijd voor kunnen kiezen om bij mijn eerste werkgever te blijven, en een langere tijd zorgtoeslag kunnen blijven incasseren. Maar geen haar op mijn hoofd die überhaupt maar nadacht over de financiële “nadelen”. Ik wilde vooruit! Verder! En wat was ik veel misgelopen als ik dat niet had gedaan, aan kansen, ervaringen en voldoening. Zaken die niet in een geldbedrag zijn uit te drukken.
Ik hoop dat degenen die straks een beslissing moeten nemen over een eventuele huurverhoging, er een rooskleuriger visie op de werkende bevolking op nahouden dan Koop in haar artikel te berde brengt. Want een beslissing gebaseerd op dit beeld van ambitieloze, berekenende en bijna robotachtige mensen doet mijns inziens absoluut geen recht aan de werkelijkheid.

vrijdag 14 mei 2010

Zandbak

De vriendin van mijn goede vriend B. moet mij niet. Niet om mijn persoonlijkheid, want ze moest me al niet voordat ze me had ontmoet, maar op grond van mijn geslacht en seksuele geaardheid: vrouw, hetero. Oftewel: in haar optiek is het een kwestie van tijd voordat ik haar echtgenoot bespring en van haar afpak. Vriendschap tussen een man en een vrouw, dat bestaat niet volgens haar. En dus zie ik, sinds zij samen zijn, de frequentie van onze afspraken – meestal bestaande uit kipsaté in een bruin café, liters wijn en eindeloze gesprekken – met lede ogen afnemen. Ik kreeg zelf een relatie, werd ten huwelijk gevraagd, maar nog mocht B. alleen na heel veel gedoe met mij op stap.
‘Het was weer moeilijk vanavond’, mompelde B. afgelopen zomer, tijdens de laatste fles rosé met z’n tweeën, daags voor mijn bruiloft. ‘Weet je, zodra ze jou zag, had ze het gevoel dat jij iemand was waar ze voor moest oppassen.’
Ik geef toe: heel even was mijn ijdele ego gestreeld. Daarna werd ik verdrietig. Vervolgens nostalgisch. En ik dacht terug aan het moment dat de eerste mannelijke vriend enigszins gegeneerd door de telefoon meldde dat hij wel zijn vriendin meenam als hij bij mij op bezoek kwam.
Op een uitzondering (en de vrijgezellen) na, werden vervolgens steeds meer vrienden tijdens afspraken steevast gechaperonneerd door hun vriendin.
Het was de overgang van de zandbakfase naar de bovenbouw van de basisschool all over again. Speelden jongens en meisjes in de zandbak nog onbevangen en neutraal met elkaar, op de basisschool vonden beide seksen elkaar ineens stom en buitenaards. Speelde ik tijdens mijn studententijd onbevangen – en oké, niet altijd neutraal maar niemand had een vaste relatie - met jongens, ineens was ik een bedreiging en mochten afspraken alleen nog in stelletjesvorm plaatsvinden.
Ook B. smste onlangs dat we de volgende keer maar met zijn vieren moesten afspreken. Blijkbaar is die stelletjesfase onvermijdelijk. Maar soms kan ik hevig terugverlangen naar mijn zandbakfase. In gedachten eet ik dan kipsaté met B., drinken we rosé en praten we, net zo lang tot de zon weer opkomt.

Vrijheidsfeest op 5 mei is niet verplicht

Een jaar of tien moet ik geweest zijn, toen op school de Tweede Wereldoorlog voor het eerst uitgebreid werd behandeld. Iedereen kreeg de opdracht om bij opa of oma te vragen naar verhalen over de oorlog. Ook ik klopte aan bij mijn oma, en zij vertelde hoe op een dag in 1944 een bom ontplofte vlakbij haar huis, waardoor een ruit brak en aan gruzelementen in het wiegje viel waar haar pasgeboren zoontje lag te slapen – mijn vader. Wonder boven wonder mankeerde hij nauwelijks iets, maar mijn oma stond uiteraard doodsangsten uit.

Het verhaal maakte diepe indruk op mij. Net zoals de twee minuten stilte, die in acht worden genomen zo lang ik me kan herinneren. Om een dag later standaard gevolgd te worden door de viering van de bevrijding. Want ook al was het leven voor vele overlevenden op 5 mei 1945 allesbehalve om te juichen: het feit dat de laatste nazi het land de rug toekeerde, was destijds reden genoeg om de vlag uit te hangen, te dansen, te zingen, en dit tot op de dag van vandaag dunnetjes over te doen. Omdat iets gruwelijks als de Tweede Wereldoorlog, zo luidde de boodschap die ik en velen met mij met de paplepel naar binnen kregen gegoten, nooit meer mag gebeuren.

Volgens Rosanne Herzberger is het nu wel mooi geweest met dat vieren van die bevrijding (NRC Next, 3 mei). Wat haar betreft kunnen we na de dodenherdenking stilletjes overgaan tot de orde van de dag. Geen feest, geen vreugde. De bevrijdingsfeesten zijn volgens haar inhoudsloos en zelfs verkwistend volksvermaak geworden dat niets met de werkelijke, nader te definiëren betekenis van ‘vrijheid’ te maken heeft. Bovendien, vraagt Hertzberger zich af: welke slingers horen er nou bij respect, en hoeveel bier bij democratie?
Dat Herzberger geen zin heeft om met een biertje in de hand naar Junkie XL te luisteren, is uiteraard haar goed recht. Niemand dwingt of verplicht haar daar toe. In Nederland mogen wij namelijk zelf weten welke bijeenkomst wij bezoeken, of wij thuis blijven of op stap gaan, of we bier drinken of water, kortom: hoe wij ons leven vormgeven. Slagen we daar zelfstandig niet in, dan steunt de overheid ons. Vinden we dat de regering er een potje van maakt, dan stemmen wij uiterlijk vier jaar later op hele andere partijen. En zijn we ergens goed kwaad over, dan spoeden we ons naar het Malieveld om met luide stem ons ongenoegen te uiten, zonder dat we bang hoeven te zijn om in de cel gegooid te worden.

Het is precies daarom dat er op 5 mei alle reden is om een feestje te vieren, zonder af te doen aan het feit dat het leven na de bevrijding voor lang niet iedere overlevende als bij toverslag weer aangenaam was. Omdat wij de vrijheid hebben om op deze dag te gaan en staan waar wij willen, naar een concert te gaan of te werken, thuis te zijn of op straat.
Vrijheid verdient filosofisch gezien dan wellicht wel nadere toelichting en uitdieping; je hoeft geen filosoof te zijn maar slechts krantenlezer om je te realiseren hoe goed wij het in Nederland qua vrijheid hebben getroffen. Dat wat ‘nooit meer’ mocht gebeuren, gebeurde namelijk helaas opnieuw, keer op keer, op heel veel andere plekken in de wereld.. Die vrijheid die wij genieten, is voor heel veel mensen nog steeds een droom waarvan zij niet weten of deze ooit uitkomt.
Bij herdenken hoort vieren. Die twee minuten stilte zijn nog altijd heilig, en dat moet zo blijven. Maar wat ook moet blijven, is het schuimende bier de dag erna. Want het besef van de verschrikkingen – tijdens welke oorlog dan ook - wordt eerder sterker dan zwakker als wij niet alleen stilstaan bij de ellende, maar ook dansen, zingen en proosten op de democratie en de vrijheid die wij vandaag de dag hebben om dit feest te kunnen vieren.

Een ingekorte versie van dit artikel verscheen in NRC Next van 4 mei 2010

Bonus in de beklaagdenbank

Door Suzanne van den Eynden

Geachte Jury,

Net een maand was ik aan de slag in mijn nieuwe baan toen hij toesloeg: de zogeheten vleesetende streptokok, die zich comfortabel in een van mijn lymfeklieren genesteld had. Ondanks mijn pogingen om op de been te blijven – ziekmelden in mijn proeftijd? Over mijn lijk! – legde ik het toch af tegen die rottige bacterie. Eenmaal opgenomen in het ziekenhuis was ik als de dood voor de reactie van mijn hoofdredacteur. Die zou mij er vast uit bonjouren: wie wil nou een werknemer die ziek wordt in haar proeftijd? In plaats daarvan stuurde hij mij een enorme bos bloemen. Dit gebaar motiveerde mij nóg meer om, na twee weken aan het infuus en een operatie, weer hard aan de slag te gaan.
Deze werkgever deed wat hij vanzelfsprekend vond: hij stuurde een zieke werknemer een bloemetje. Maar er zijn bedrijven waar juist het personeel dat een jaar níet ziek is geweest, aan het einde van het jaar een bos bloemen krijgt. Of een bonus. Want gezond zijn, dat is een prestatie, zo redeneren deze bedrijven. En prestaties mogen beloond worden. Het is het summum van de maakbare samenleving: je hebt je leven in eigen hand, inclusief je gezondheid. Wat een paradijs zou dat zijn! Want in dat geval was die streptokok gegarandeerd aan mij – groente- en fruitliefhebber, sporter, niet-roker – voorbij gegaan. Helaas bleek mijn gezondheid niet zo maakbaar. Hoe verantwoord ik ook leef, ik werd ziek, zoals dat vrijwel iedere werknemer ooit overkomt, en wat ook voor u, geachte jury, waarschijnlijk geen onbekend verschijnsel is. Nu zal ik niet ontkennen dat een groenterijk bestaan kan bijdragen aan een gezond lichaam, zoals de advocaat van de tegenpartij hoogstwaarschijnlijk naar voren zal brengen. En het idee om een verantwoorde levensstijl te promoten én te subsidiëren, want een maaltijd volgens de schijf-van-vijf is duurder dan een patatje oorlog, kan ik alleen maar toejuichen. Maar dan in de vorm van gratis fruit op het werk. Of korting op een sportabonnement. En niet door te suggereren dat alle ziekten eigen schuld, dikke bult zijn.
Ja maar, betoogt werkgeversorganisatie VNO-NCW, fervent aanhanger van een beloning voor nul-verzuim, je hebt ook mensen die voor iedere verkoudheid thuis blijven. En die moeten worden aangepakt. Als dat gebeurt op een manier die ook de échte zieken straft, waardoor ook zij de – bijvoorbeeld – 2 procent van hun brutojaarsalaris mislopen, is dat jammer maar helaas.
Ook voor de aanpak van nep-zieken is een bonus geheel overbodig. Mocht een werkgever vermoeden dat Jantje inderdaad ieder hoofdpijntje aangrijpt om lekker thuis te blijven, dan heeft hij al een prima wapen in handen: het functioneringsgesprek. Daarin kan hij vragen waarom Jantje liever thuis zit dan op zijn werk. Want vindt u ook niet, geachte jury, dat het wel heel kortzichtig is om te denken dat regelmatig verzuim per definitie komt door gebrek aan werklust! Misschien wordt Jantje wel ziek van de sfeer op kantoor. Of van de sick building waarin hij veertig uur per week vertoeft. Of het rattige gedrag van zijn baas.
Maar nee, het is de werknemer die niet te vertrouwen is, volgens de voorstanders van de bonus. Dus: opvoeden met straf en beloning, net als bij kleine kinderen. Volgens mij graven werkgevers dan hun eigen graf: zieken gaan toch op hun werk zitten, en steken vervolgens de hele afdeling aan. Of ze plakken aan hun buikgriep van twee dagen een weekje vast. Dan is die misgelopen 500 euro nog iets waard geweest.
Zieke werknemers kosten geld, en dat is heel vervelend. Maar wie mensen verantwoordelijk stelt voor iets waar ze in de meeste gevallen niet aan kunnen doen, zou het personeel van vlees en bloed beter kunnen vervangen door robots. Met een “niet goed, geld terug garantie”.

(Carp # 8 - 2008)

Gevels lijmen

Door Suzanne van den Eynden - gepubliceerd in Cobouw, 19 februari 2007

Even leek de bouw het licht te hebben gezien. In de paniek die om zich heen grijpt – nu het tekort aan personeel steeds nijpender wordt – zien steeds meer leden van de bedrijfstak in dat niet alleen mannen geschikte kandidaten zijn voor hun openstaande vacatures.
Langzamerhand lijkt door te dringen dat vrouwen niet alleen geschikt zijn om de telefoon op te nemen, koffie in te schenken en te fungeren als decoratie aan de muur van de bouwkeet, maar dat Nederland heel veel slimme, hoogopgeleide en zeer kundige vrouwen rijk is, die zeer geschikt zouden zijn voor een baan in de bouw. Een recent onderzoek van Bouwnetwerk over het dramatisch lage aantal vrouwen dat doorstroomt naar de top van de bouw, deed vele heren opschrikken, zich schamen en eerlijk en oprecht beterschap beloven. Hier en daar wordt zelfs af en toe voorzichtig het woord ‘parttime werk’ in de mond genomen. Een revolutie.

Helaas bleek tijdens een bezoek aan de Internationale Bouwbeurs in Utrecht dat deze revolutie nog bepaald niet alle branchegenoten heeft bereikt. Gevoelens van afkeer, teleurstelling en ongeloof kwamen boven drijven bij het zien van de persmap van gevellijmbedrijf Tweha. Daarop prijkt het bovenlichaam van een dame die met twee handen haar borsten omhoog duwt, met daaronder de woorden “U wilt toch ook een mooie voorgevel?”

Humor kan een zeer effectief reclame-instrument zijn. Op de juiste manier gebruikt kan het een o zo waardevolle glimlach op het gezicht van de potentiële klant te weeg brengen. Deze ongetwijfeld eveneens lollig bedoelde advertentie slaat echter niet alleen de plank volledig mis, maar laat ook nog zien wat een lange weg sommige bedrijven te gaan hebben wat betreft hun beeldvorming van vrouwen. Blijkbaar zijn vrouwen voor dit soort bedrijven nog steeds niets anders dan een lustobject. Deze persmap schept een beeld van een bedrijf dat vrouwen allesbehalve serieus neemt. De afkeer die deze advertentie oproept, maakt dat het zijn oorspronkelijke doel van prikkelen – in positieve zin – en uitnodigen om zaken mee te doen, volledig voorbij schiet. Want bij het zien van deze advertentie krijg ik vooral medelijden. Medelijden met de bedrijven die vrouwen wél op waarde schatten, deze groep wél graag in dienst wil hebben en zich daar steeds actiever voor inzetten. Want met reclamecampagnes als deze zal het nog jaren duren voordat de weldenkende vrouwen van Nederland, die de komende jaren zo hard nodig zijn in de bouw, het in hun hoofd halen te solliciteren bij een branche waarvan enkele leden er zulke bekrompen gedachten op na houden.

15 mei gezinsdag? Kerst is al erg genoeg

Door Suzanne van den Eynden. Een verkorte versie van dit artikel is gepubliceerd in NRC Next van 3 november 2008

Moederdag, vaderdag, dierendag, en als het aan minister Rouvoet ligt, ook nog een Dag van het Gezin. Deze wens althans heeft de minister van Jeugd en Gezinszaken tot uitdrukking gebracht in de deze week door het kabinet te bespreken Gezinsnota, waarin hij ouders bovendien oproept meer moeite te doen om hun gezin bij elkaar te houden. Een datum heeft Rouvoet ook al: 15 mei. Afgezien van mijn verbazing over het tomeloze gezinsfanatisme van de minister, vraag ik mij in af waarom Rouvoet in ‘s hemelsnaam met alle geweld nóg een aan het gezin gewijde dag wil instellen. Van die dag hebben we er namelijk al twee: 25 en 26 december. Want als er iets centraal staat tijdens de jaarlijkse viering van de geboorte van Christus, is het wel de boodschap dat je vooral deel dient uit te maken van een harmonieus gezin, of op zijn minst toch wel een gelukkige relatie.
Dat is in ieder geval de boodschap die alle weeïge, suikerzoete kerstliederen ons vanaf ongeveer eind november toezingen. De boodschap waar de van harmonieuze familietafereeltjes – uiteraard met engelachtige kindertjes onder de kerstboom – uitpuilende tijdschriften ons hardnekkig van proberen te overtuigen. En de boodschap die veel mensen die zich niet herkennen in de songtekst van ‘Driving home for Christmas’ of de Kerst-Libelle, niet bepaald van een vredig kerstgevoel vervult zodra het eerste kerstkransje in de supermarkt wordt gesignaleerd. Want – ook al wil Rouvoet er niet aan – die mensen bestaan ook!
Voor een van mijn vriendinnen – gescheiden, twee kinderen – was kerst vooral in de jaren direct na haar scheiding een bron van ellende. Al in oktober begon het gekrakeel met haar ex over de verdeling van de feestdagen. De kerstdag die zij kinderloos doorbracht, was standaard een dag waarvan ze bij het opstaan al hoopte dat ie gauw voorbij zou gaan. Het laatste wat zij nodig heeft, is nóg een dag die haar fijntjes onder de neus wrijft dat zij toch echt niet leeft zoals dat eigenlijk zou moeten.
Een andere vriendin, wier vriend kinderen heeft uit een vorige relatie, ziet zich jaarlijks geconfronteerd met het feit dat vriend-lief een kerstdag doorbrengt met kids en ex. Een familietraditie. Maar voor haar een dag om met zoveel mogelijk glühwein tot een vage herinnering te reduceren.
Van vriendin 3, vrijgezel, klinkt eind van ieder jaar standaard de verzuchting: ‘Gatver, bijna kerst. Iedereen zit gezellig samen onder de boom, en ik zit natuurlijk weer alleen.’
En dan heb ik het nog niet gehad over de mensen die een dierbare hebben verloren, of op een andere manier niet aan Rouvoet’s ideaalbeeld voldoen.
Maar het aan minister Rouvoet ligt, is voor hen die niet in zijn ideale gezinsplaatje passen, de ellende van kerst nog niet voldoende. Nee: laten we vooral nóg een dag aanwijzen om van de daken te schreeuwen dat er maar één waardige manier is om je leven in te richten, en dat is met een partner (in de visie-Rouvoet uiteraard van het andere geslacht), kinderen, een golden retriever, een rijtjeshuis met tuin en een schuurtje voor de fietsen. Een dag om vrijgezellen, homostellen, gescheiden stellen, kinderloze stellen, weduwen en weduwnaars impliciet te veroordelen voor hun keuze of hun situatie.
Misschien, meneer Rouvoet, wanneer uw vrouw – die uiteraard keurig zoals u eveneens in uw nota voorschrijft, voor haar dertigste haar eerste kind heeft gebaard – vanavond om zes uur de aardappels op tafel zet, kunt u daar uw gedachten eens over laten gaan. In plaats van nog meer manieren te bedenken om uw ideale manier van leven aan anderen op te dringen.

Ik, 30, ben fan van thuiszorg

Door Suzanne van den Eynden, gepubliceerd in NRC Next op 20 februari 2009

‘Ik ga thuiszorg voor u aanvragen’, sprak de kortdate verpleegkundige in het ziekenhuis opgewekt. Even dacht ik dat het ik het niet goed had verstaan. Thuiszorg? Dat waren toch die mensen die mijn oma iedere dag hielpen met haar steunkousen? Die schoonmaakten bij mijn andere oma? En die mijn ernstig zieke buurvrouw maandenlang verpleegden? Maar toch helemaal niets voor een jonge meid van 27, die niet aan een chronische ziekte lijdt? Belachelijk! Ze zagen me aankomen!
Maar de verpleegkundige was heel serieus. De wond in mijn lies die na een operatie aan een lymfeklier was achtergebleven, moest open blijven. Dit om te voorkomen dat er zich wederom een streptokok – de aanstichter van de operatie – in zou nestelen. Om ervoor te zorgen dat de wond ook daadwerkelijk open bleef, en ‘van binnenuit’ zou dichtgroeien, diende deze daglijks te worden uitgespoeld met water en opgestopt met steriel gaas. Onsmakelijk ja, en tevens iets wat ik niet zelf mocht en kon doen. En aangezien ik alleen woonde, had de verpleegkundige de oplossing al snel gevonden: ik kreeg thuiszorg.

Vrienden vonden het hilarisch. Zelfs mijn ouders konden hun lachen niet inhouden. En ik had geen idee wat ik moest verwachten toen een dag later de bel ging, en een vrolijk ‘thuiszorg!’ door de intercom klonk.
Voor de deur stond een jonge, vriendelijke verpleegkundige, ‘de wondexpert van het team’, stelde ze zich voor, van een van de grootste – en inmiddels noodlijdende – thuiszorgorganisaties van het land. Ze bleek niet alleen vriendelijk, belangstellend en gezellig, maar ook erg geduldig met mijn door de geleden ellende ernstig verlaagde pijngrens. Rustig doorstond ze mijn gekerm, zonder mij de indruk te geven dat ik echt de aansteller was die ik me voelde.
Het was het begin van een dagelijks ritueel dat ongeveer een maand voortduurde. Even bespreken hoe het met me ging, douchen, ontsmetten, stoppen, verbinden, afscheid nemen, ‘tot morgen’. Mijn slaapkamer leek inmiddels op een behandelkamer in een ziekenhuis. Naast mijn bed prijkten een doos steriele handschoenen, pakken steriel gaas, steriele pleisters, een pincet, jodium en een schaar.

De flexibiliteit van de thuiszorgers verraste mij enorm. Toen ik weer aan het werk mocht, kwam de dienstdoende verpleegkundige ’s avonds langs, op een tijdstip dat mij het beste uitkwam. En toen er op een avond een mannelijke thuiszorger op de stoep stond, haalde deze na één blik op mijn dossier zijn telefoon tevoorschijn, belde een collega met de vraag of zij vanavond nog tijd had om een patiënt van hem over te nemen, trok zijn jas aan en zei op verontschuldigende toon: ‘Foutje in het rooster, mijn vrouwelijke collega is onderweg. Ik kan me voorstellen dat je er niet op zit te wachten dat een man in je lies gaat zitten rommelen.’
Na vier weken was de wond zo goed als dicht, liep ik weer als een kievit en eindigden mijn thuiszorgsessies. Dolblij was ik om van die dagelijkse zorg verlost te zijn, om me geen patiënt meer te hoeven voelen. Maar wat had ik veel aan die goede zorg aan huis te danken. Zonder zorg had ik niet zo snel weer aan het werk gekund. Zonder zorg was mijn wond niet zo goed genezen. Zonder zorg had ik het alleen had moeten opknappen, wat ondenkbaar was.
De onschatbare waarde van thuiszorg had ik me nooit zo goed kunnen realiseren als ik het zelf niet aan den lijve had ondervonden. Ik kan dan ook niet genoeg hopen dat noodlijdende thuiszorgorganisaties gered worden, koste wat het kost. Want het werk van al die vriendelijke, vakbekwame en geduldige thuiszorgers mag onder geen beding in gevaar komen.

Ware liefde is kwestie van geluk










Door Suzanne van den Eynden, gepubliceerd in NRC Next op 7 mei 2008

Moeder worden op je twintigste is helemaal niet zo moeilijk als vaak wordt gedacht, betogen Michelle Verheij en Pauline Bijster (dinsdag 29 april). Wonen kun je ook in een minder goede buurt, zo veel kost een kind nou ook weer niet en die vrijheid? Ach, die komt wel op je veertigste, wanneer je kids het huis uit gaan. De dames vergeten echter een ander, ook niet helemaal onbelangrijke voorwaarde om als vroege twintiger al een gezin te kunnen stichten. Blijkbaar hebben zij het geluk gehad al heel jong de juiste partner tegen het lijf te lopen, waarmee ze er al op hun 23ste en 24ste aan toe waren om een kind op de wereld te zetten. Maar realiseren Verheij en Bijster zich wel dat lang niet iedereen op zijn twintigste al zo fortuinlijk is?

Als ik terugdenk aan het van bindingsangst vergeven studentje waarmee ik op mijn twintigste iets had wat het woord `relatie' niet eens waardig was, ben ik toch wel heel erg blij dat we ons beperkt hebben tot woeste stapavonden en wilde nachten, en het voortplanten links hebben laten liggen. Wat een ramp zou dat zijn geweest. Vooral voor het kind. Dat had moeten bivakkeren op een tochtig studentenkamertje met een moeder die zich zelf nog kind voelde en een vader waarvan ik niet weet of hij zich zo voelde, maar die het zeer zeker nog wás. Voor de toenmalige scharrels van mijn studiegenoten gold hetzelfde. De liefdes van toen hadden allesbehalve ouderpotentieel. Het was uitproberen, lol maken, en vooral nog alle opties open houden, want vastleggen? We moesten er niet aan denken. We wilden nog zo veel. En in onze ogen kon dat alleen maar op dat moment. Aan ons veertigste dachten we nog niet eens. We leefden in het nu, en niemand die ons daarvan af kon brengen.

Met mijn eerste echt serieuze vriend had het wellicht van kinderen kunnen komen. Totdat hij me na ruim drie jaar en vergevorderde toekomstplannen - hij woonde in ons meest zuidelijke continent, dus er zou geëmigreerd moeten worden - doodleuk vertelde dat ik er niet op moest rekenen dat hij ooit vader wilde worden. Inmiddels ben ik bijna dertig en heb ik een partner waarvan ik zeker weet dat, mocht het kinderen krijgen voor ons zijn weggelegd, ik niemand anders dan hij als vader van mijn nageslacht zou willen. Toch zal dat nog zeker een paar jaar duren. Na anderhalf jaar zitten we nog dusdanig in de tortelduifjesfase dat we nog geenszins de intentie hebben dit door een baby te laten verstoren. Eerst maar eens kijken of het lukt om samen in één huis te wonen. Maar heel in de verte kan ik soms al wat gerammel horen van toch niet helemaal meer rustige eierstokken. En dit geldt ook voor hem, wat het dan ook is dat bij een man gaat rammelen als de kinderwens zich aandient.

Het is vrij kortzichtig om er maar van uit te gaan dat iedereen die rond haar vijfendertigste moeder wordt, automatisch maar haar kinderwens uitstelt vanwege haar carrière. Zoals vele anderen heb ik pas ver na mijn studententijd degene ontmoet met wie ik het ouderschap zie zitten. Voor de rust en warmte die wij onze eventuele kinderen ooit kunnen bieden, had ik op mijn twintigste nog absoluut niet kunnen zorgen. Niet alleen omdat ik zelf nog een soort veer was die eerst de wereld in wilde springen, maar ook omdat ik toen niemand kende met wie ik die grote volwassen sprong in het diepe had aangedurfd. En hoe creatief, ambitieus en flexibel je ook bent: de juiste partner tegenkomen is nog steeds een kwestie van puur geluk.

Het kan altijd erger dan Stijn

Door Suzanne van den Eynden, gepubliceerd in NRC Next op 30 november 2009

Het feit dat de ex van mijn goede vriendin haar tijdens hun huwelijk bedroog met haar toenmalige beste vriendin, belette haar niet om, goed en wel gescheiden, te vallen voor de charmes van een man die het woord ‘hufter’ zo ongeveer op zijn voorhoofd geschreven had staan. Ze wist heel goed dat hij haar meer kwaad dan goed zou doen, maar in haar verliefdheid bleef ze met hart en ziel geloven in een gezamenlijke toekomst.
Ze accepteerde zijn vluchtgedrag afgewisseld met liefdesverklaringen, lompheid, leugens en zijn voortdurende gesms met andere vrouwen terwijl hij bij haar was, in stilte smekend om zijn liefde, er stellig van overtuigd dat zij bij elkaar hoorden. Hun relatie was eerder een kwelling dan een genot. Hoe makkelijk was het voor haar geweest om die kwelling te beëindigen? Maar dat liet ze aan hem over, toen hij het botweg uitmaakte en zich onmiddellijk in de armen van een ander stortte.

In zijn zoektocht naar een verklaring van de populariteit van Kluun’s ‘Komt een vrouw bij de dokter’, verbaast Raymond van den Boogaard zich in NRC Next van 26 november over het feit dat het nu juist vrouwen zijn die blijkbaar zo graag willen lezen over held cq hufter Stijn, die rond neukt met andere vrouwen terwijl zijn eigen vrouw op sterven ligt. Wat toont dit aan, vraag Van den Boogaard zich af. “Zijn veel vrouwen masochisten, aangetrokken door vormen van mannelijk gedrag die hun zelfrespect aantasten?” En zijn onmiddellijke conclusie: “Onwaarschijnlijk”.
Ik zou het graag met Van den Boogaard eens zijn, maar hier geeft hij vrouwen toch echt teveel credit. Vrouwen laten zich namelijk wel degelijk in groten getale verleiden door mannen à la Stijn, die met hun gedrag het zelfrespect van deze vrouwen danig aantasten. Vrouwen kwellen zichzelf wel degelijk door vast te blijven houden aan uitzichtloze relaties, en vertonen daarmee op hun manier wel degelijk masochistisch gedrag. Niets geen kloof tussen de maatstaven van een kunstwerk en die van het dagelijks leven: alleen al in mijn eigen omgeving maakten talloze vrouwen zichzelf het leven zuur door middel van een relatie met een ‘Stijn’.

Jaren geleden werd ik zelf verliefd op iemand van wie het van meet af aan overduidelijk was dat hij niet de juiste persoon voor mij was. Ik wist dit donders goed, en toch begon ik een ‘relatie’ met hem. Keer op keer maakte ik het uit, en net zo vaak rende ik weer naar hem toe, om me over te geven aan een nieuwe ronde zelfkwelling. Blind van verliefdheid geloofde ik dat het ooit op een dag allemaal wel goed zou komen. Mijn zelfrespect daalde met de dag, maar het kon me niet schelen: met het toenemen van mijn verliefdheid en wanhoop, nam mijn rationaliteit gestaag af. Pas na twee lange jaren kon ik het opbrengen om afscheid van hem te nemen. Twee vriendinnen van me bevonden zich overigens in dezelfde periode als ik in soortgelijke relaties. De één ging door tot ze overspannen bij een psycholoog terecht kwam, bij de ander werd een burn-out de wake-up call.
En zo kan ik nog wel even doorgaan. Natuurlijk hadden mijn vriendinnen en ik, en al die andere vrouwen die vasthouden aan een destructieve relatie, ons niet van tevoren voorgenomen onszelf eens even flink te gaan kwellen. Maar waarom gebeurt dit dan massaal? Niet omdat we niet beter weten dus. Maar omdat verliefdheid ons wezen blijkbaar zo verandert, dat we niet meer voor rede vatbaar zijn en tegen wil en dank blijven geloven in relaties met mannen die verre van goed voor ons zijn. Ook al rinkelen de alarmbellen luid en duidelijk, en hebben we het zelf in de hand om die relaties te beëindigen.
Van den Boogaard stelt dat miljoenen kennis hebben genomen van het gedrag van “de smiecht Stijn, zonder ook maar een moment te hebben gedacht dat ze dit gedrag zouden ondergaan”. Was het maar waar. Ik denk dat voor veel vrouwen de kennismaking met Stijn herkenning en, hoe vreemd het misschien ook klinkt, een vorm van troost betekende. Want hoe ellendig de mannen ook waren voor wie wij ooit tegen beter weten in zijn gevallen: door Stijn weten we dat het altijd nog een graadje erger kan.

Kassa vrij? Het is de oudere die voordringt!

Door Suzanne van den Eynden, gepubliceerd in NRC Next op 24 juni 2009

Zoals je dat doet als je ergens nieuw komt wonen, maakten wij even kennis met onze buren. Zo ook met de bewoner van het appartement naast ons. ‘Hoi, ik ben Alex en speel gitaar in een band’, stelde hij zich voor. Visioenen van nachtelijke gitaarsolo’s bekropen ons bij de woorden van deze langharige jongen van midden twintig. Helemaal toen we op zijn balkon een imposante stapel bierkratjes ontwaarden, en in de woonkamer een poster van Jimi Hendrix. Dat kon nog leuk worden, vreesden we in stilte. En jawel hoor: de eerste avond in onze nieuwe woning konden we onze eigen tv nauwelijks horen dankzij het lawaai uit het naastgelegen appartement. Maar niet uit dat van de gitarist, nee: de klanken van een aan de dialogen te horen slechte soapserie kwamen uit het huis van onze zo keurig uitziende, geaffecteerd pratende, 91-jarige, vitale maar slechthorende buurvrouw aan de andere kant.

Het incident bleek niet eenmalig. Avond aan avond konden we het Journaal niet luisteren zonder luide bijklanken van de buurvrouw. De eerste de beste zondagochtend schrok ik om halfacht wakker, me afvragend waarom ik in vredesnaam mijn wekker had gezegd. Het bleek de radio van de buurvrouw te zijn die door onze slaapkamer schalde. Inmiddels hadden we al diverse pogingen ondernomen de buurvrouw te waarschuwen dat dit toch echt zo niet kon. Een zeer vriendelijk briefje (want ze hoort ’s avonds de bel niet), twee telefoontjes en twee uitputtende praatsessies later was het resultaat nog steeds hetzelfde: de buurvrouw weigerde te geloven dat wij last van haar hadden. Dat was onmogelijk, zo hard zette ze die tv namelijk niet. Wij waren maar lastposten, en zij was helemaal alleen en zielig, sprak ze vinnig. En nee, van een koptelefoon wilde ze absoluut niets weten.

Overheden breken zich het hoofd over probleemjongeren, hangjongeren en risicojongeren. Groepen jongeren worden al bij voorbaat geassocieerd met herrie, rotzooi en andere ellende. Sommige gemeenten zetten zelfs apparaten in met een toon die alleen jongeren kunnen horen, om deze groepen van de straat te verjagen. Respect voor oudere mensen is er daarentegen bij de meeste mensen met de paplepel ingegoten. Tegen ouderen zeg je ‘u’, en je behandelt deze bevolkingsgroep vanzelfsprekend met egards. Niets mis mee. Maar voor die ouderen die menen ontheven te zijn van de fatsoensregels waar de rest van de samenleving geacht wordt zich aan te houden, kost het mij bijzonder veel moeite om meer respect op te brengen dan voor die overlastgevende jongeren waar de kranten bol van staan.
Ik krijg soms sterk de indruk dat ouderen een vrijbrief menen te hebben om zich precies zo te gedragen als ze willen. Wanneer ik bijna tegen een auto opknal die met 40 km per uur over de snelweg kruipt, of bij het afslaan vergeet op fietsers te letten, is de bestuurder negen van de tien keer iemand van ruim boven de zeventig. Zodra in de supermarkt een extra kassa wordt geopend, zijn het negen van de tien keer ouderen die, zo snel als hun benen het nog kunnen dragen, van achter uit de winkel naar de vrije kassa sprinten en als eerste hun spullen neerleggen, de lange rij wachtenden naast hen negerend.
Onlangs belandde ik in de bagagehal van Schiphol in een enorme rij, en de bejaarde heer achter mij duwde herhaaldelijk met zijn bagagekar tegen mijn achillespezen aan. Op mijn vriendelijke verzoek hiermee op te houden, omdat ik toch echt niet sneller naar voren kon, uitte hij zijn stellige overtuiging dat ik aan het voordringen was – het duwen ging gestaag door. En voor deze mensen moet ik respect hebben, alleen omdat zij toevallig al een stuk meer decennia op deze aardbol rondlopen dan de gemiddelde hangjongere?

Ik vraag me af binnen hoeveel minuten er iemand bij mij op de stoep zou staan als ik een goeie heavy metalplaat op volle sterkte door de flat had gejaagd. Of als ik met een karretje tegen een bejaarde aan had staan duwen. De bagagehal van Schiphol was zonder twijfel te klein geweest.
Natuurlijk zijn er groepen jongeren die buurten of buren tot wanhoop drijven. En het is prima dat zij worden aangepakt. Maar laten we de plicht tot sociaal gedrag wel uitbreiden tot alle leeftijdgroepen in de samenleving, en niet beperken tot ‘de jeugd van tegenwoordig’. Doe mij trouwens maar die hangjongeren op de parkeerplaats, en een gitarist als buurman. Wel zo rustig.

Wie koorts heeft, is een zwakkeling

Door Suzanne van den Eynden, gepubliceerd in NRC Next op 10 augustus 2009

Werknemers die besmet zijn met het H1N1-virus moeten thuis blijven om contact met hun collega’s te vermijden, adviseerde staatssecretaris Jet Bussemaker van Volksgezondheid onlangs. Werkgevers dienen ziek personeel dan ook op te roepen om vooral niet op het werk te verschijnen. Deze mededeling van de minister is een prachtige illustratie van de krampachtige houding die onze arbeidsmarkt er op na houdt ten aanzien van het verschijnsel ‘ziekte’. Want is het niet wat merkwaardig dat een staatssecretaris werkgevers blijkbaar moet oproepen tot een houding die de normaalste zaak van de wereld zou moeten zijn: namelijk dat zieke werknemers thuis horen te blijven?

Was het maar waar. De allesoverheersende angst bij werkgevers voor nep-zieken lijkt te zijn doorgeslagen in een offensief om ziekmeldingen koste wat kost te voorkomen – onverschillig of iemand nu echt ziek is of niet. Nooit zal ik vergeten hoe mijn allereerste chef het ‘niet zo handig’ noemde toen onze nieuwe collega in zijn derde week geveld werd door zware griep en thuis bleef. ‘Iemand zich ziek meldt, zullen ze minder snel een contract aanbieden.’ Maar dat is toch belachelijk, riep ik verbijsterd uit. Wat kon hij er nou aan doen dat ie ziek werd? Zo gaat dat nou eenmaal, sprak de chef nuchter. ‘Een werkgever is al snel bang dat zo iemand een zwakke gezondheid heeft en een risico vormt voor het bedrijf.’ Gelukkig kwam het met het contract van mijn collega helemaal goed. Maar toen de hoofdredacteur enige tijd later een mailtje rondstuurde waarin hij het voltallige personeel – ook het niet-zwangere, -bejaarde en
-chronisch zieke gedeelte – opriep om de griepprik te halen (“en anders geen ziekmelding als je griep krijgt”), begreep ik wat mijn chef bedoelde.

Rond ‘ziekte’ is zowel bij werkgevers als werknemers een sfeer ontstaan van ‘de kantjes eraf lopen’, ‘zwakte’ en ‘geen hart voor de zaak hebben’. Dit uit zich onder meer in werkgevers die bloemen uitdelen aan die medewerkers die het geluk hebben gehad een heel jaar niet ziek te zijn geworden; bedrijven die bonussen toekennen aan een ieder die geen dag heeft verzuimd, want tja: gezondheid heb je zelf in de hand; collega’s die tijdens hun zware griep dagelijks gebeld werden met de vraag wanneer ze weer konden komen werken; en trotse uitroepen als “Ik heb me al vijf jaar niet ziek gemeld”. Alsof gezondheid een prestatie is.
Veel werknemers lijden inmiddels aan een chronische angst om zich ziek te melden, bang om gezien te worden als iemand die ‘de kantjes eraf loopt’. Want hoe hard iedereen ook naar elkaar roept “ziek is ziek”, en dat wie ziek is, thuis moet blijven: in de praktijk gaat iedereen die zich nog enigszins voort kan bewegen, gewoon naar zijn werk. Koorts of geen koorts. Gewapend met een familieverpakking paracetamol en een gezinspak zakdoekjes zitten we vervolgens achter ons bureau, de schijn op te houden. Want het zijn deze werknemers die als doorzetters, goede collega’s en plichtsgetrouw worden beschouwd. Dat zij vervolgens het halve kantoor aansteken, doet niet ter zake. En als we ons dan een keer ziek melden, voelen we ons schuldig – bang als we zijn voor wat de baas en de collega’s wel niet zullen denken.

Zelf doe ik er overigens net zo hard aan mee. Ook ik was bij als de dood om me in mijn proeftijd ziek te melden, en werkte door tot de dag dat ik in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Vlak voor vertrek naar een verplichte driedaagse heisessie, meldde een collega dat ze ziek was en niet mee ging. Het regende ongelovige reacties op kantoor, dus ik liet het wel uit mijn hoofd om iets te zeggen over de koorts en de buikkrampen die mij teisterden. Eenmaal op de hei bleken de klachten de voorbode van een hevige buikgriep, waardoor ik twee dagen aan mijn hotelkamer gekluisterd was en van de heisessie werkelijk niets mee kreeg. Maar goed, ik wás er wel. En waarom? Omdat ik net zo goed bang was om niet geloofd te worden, bang om als ‘zwak’ gezien te worden, bang dat een ziekmelding invloed kon hebben op het al dan niet krijgen van een vast contract. En zo modderen we door, ziek of niet, zolang maar niemand denkt dat we geen hart voor de zaak hebben.

Maar nu is dan eindelijk de redding nabij! Nu ligt de Mexicaanse griep op de loer, die wel eens heel wat werknemers zou kunnen treffen, en daarmee een flink gat in de productie zou kunnen slaan. En daarom drukken werkgevers nu ineens iedereen die last heeft van koorts, verkoudheid, droge hoest en spierpijn, op het hart om toch alsjeblieft thuis te blijven. Thuis te blijven! Hoe is het mogelijk! Waar een flinke verkoudheid met verhoging voorheen geen reden was om je aan het werk te onttrekken, moet iedereen die nu snottert, het liefst even langs de dokter. En zich vooral niet op kantoor laten zien. Maar nu ligt het gevaar van productieverlies dan ook op de loer. En dat maakt het tot een heel ander verhaal.
Ik voorzie dan ook op korte termijn bonussen voor iedereen die zo verstandig is geweest zich ziek te melden als hij grieperig was. Bloemen voor de zieken, in plaats van de gezonde geluksvogels. En waarschuwingen van chefs tegen nieuwelingen die koste wat kost door willen werken: ‘Jongen, blijf nou thuis, straks steek je de hele boel aan met de Mexicaanse griep en dan kun je dat contract wel vergeten.’
En dan maar hopen dat deze houding bij werkgevers ook blijft bestaan als de epidemie allang weer op zijn retour is. Zodat we na afloop kunnen concluderen dat de Mexicaanse griep ook iets goeds heeft gebracht: namelijk dat deze pandemie de ongezonde attitude tegenover ziekte voor eens en voor altijd de nek heeft omgedraaid.