Pagina's

zondag 20 juni 2010

Shit, ik ben fatsoenlijk

We wilden net ons huis binnen stappen, toen een buurman ons aansprak. Of wij de nieuwe bewoners waren. Klopt. En of wij die mensen waren die de politie op zijn buurvrouw hadden afgestuurd, waar zij wekenlang van over haar toeren was geweest. Eh, klopt ook. Pas toen wij uitlegden dat het voor ons ook bepaald geen pretje was om dag in dag uit geconfronteerd te worden met haar keihard dwars door onze muren heen denderende tv programma’s en muziek, en wij haar daar meerdere malen op hadden aangesproken, zonder ook maar enig resultaat, bond de buurman in en voltrok het gesprek zich verder op vriendelijke toon. Bij het afscheid nemen sprak de buurman de volgende woorden: ‘Ik zie het al, jullie zijn nette, fatsoenlijke mensen.’

Ik overwoog onmiddellijk enkele gezichtspiercings, en vroeg mij af hoe een blauwe hanenkam het zou doen op het hoofd van mijn man. Er zijn vele kwalificaties waar ik blij van word, maar hoewel er met ‘fatsoenlijk’ en ‘net’ natuurlijk helemaal niets mis is, bekruipt mij toch een unheimisch gevoel bij deze woorden.
‘Fatsoenlijk’ bij mij onmiddellijk het beeld op van een groot bord spruitjes, een karbonaadje en geprakte aardappels met een kuiltje voor de jus. Niet omdat ik iets tegen fatsoen heb. Maar omdat ik iets heb tegen deze benaming voor sociaal en aangepast gedrag. Fatsoen riekt naar ‘doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg’, saai, standaard, kuddegedrag, het fenomeen dat iedereen elkaars beste vriend wordt zodra de NS er een potje van maakt, en mensen elkaar vinden in hun gemeenschappelijke afkeer voor dit bedrijf. Of wanneer iemand iets onfatsoenlijks doet, en iedereen hier collectief schande van spreekt, en o zo goed weet hoe het wél zou moeten. En wat is het toch erg voor de fatsoenlijke medemens, die in de maatschappij van tegenwoordig ongevraagd en onverdiend geconfronteerd wordt met allerhande tuig.

Maar ook irriteert het woord ‘fatsoenlijk’ mij vanwege de combinatie waarin de term te pas en te onpas wordt gebruikt: namelijk als de fatsoenlijke, hardwerkende Nederlander.
Overal duikt hij op, deze man of vrouw. Of het nu gaat om de verhoging van de AOW-leeftijd, de hypotheekrenteaftrek, rekeningrijden, maar ook bonussen, tasjesdieven of serieuze schurken: de gemene deler bij ieder onderwerp is die fatsoenlijke hardwerkende Nederlander die er ook helemaal niets aan kan doen. Ook in de huidige coalitieonderhandelingen wordt steevast aangehaald, al dan niet met naam en toenaam (Henk en Ingrid). Wat er ook gebeurt, de fatsoenlijke hardwerkende Nederlander mag niet de dupe worden. Hij is het schip waar onze economie op vaart. Onze hoop in bange dagen. Ons heden, verleden en onze toekomst.

Het feit dat ‘fatsoenlijk’ zo steevast hand in hand gaat met ‘hardwerkend’, vind ik interessant. Ik ken mensen die om welke reden dan ook niet (veel) werken, maar toch zeer aimabele, sociale en nette burgers zijn. Net zo goed ken ik mensen die zich 60 uur per week een slag in de rondte werken, maar bepaald geen belichaming zijn van het woord ‘fatsoen’. Menig bankdirecteur of andere oorzaakhebber aan de financiële en economische crisis zal zeker bij die categorie van fatsoenlijke hardwerkende mensen zijn ingedeeld. Want wie hard werkt, die moet namelijk wel fatsoenlijk zijn.

Fatsoenlijk hardwerkend klinkt dwingend, een keurslijf, druipend van het calvinisme, nuttig en onmisbaar maar o zo saai en gewoontjes.
Ik wil best fatsoenlijk zijn, maar kan het niet een ander labeltje krijgen? Allesbehalve die verschrikkelijke jaren ’50-term? ‘Leuk’ lijkt me wel wat, ‘gezellig’, ‘aardig’, en als het op m’n werk aankomt ‘goed in wat zij doet’. Dan kan iemand nog steeds hardwerkend zijn, en over het algemeen voldoen aan de heersende sociale gedragsnormen. Maar dan klinkt het in ieder geval iets minder zwaar, minder zelfvoldaan, en minder vol van oordelen jegens mensen die om welke reden dan ook, niet aan deze oer-Hollandse eis voldoen.

Morgen mag ik weer

Meestal zitten er al een paar mensen. Twee, hooguit, ik behoor wel tot de vroege arriveerders. Dit omdat ik slechts 42 minuten heb om mijn programma af te draaien. Het is dus noodzaak dat ik zo snel mogelijk in het water lig: om 7.45 uur stipt moet ik mij richting douche begeven, wil ik op tijd op mijn werk arriveren.

Vaak ga ik nog even zitten. Bladerend in een tijdschrift. Of gewoon voor me uit starend. Wakker wordend. Kijkend naar de opkomende zon, de neerstortende regen, het sneeuwdek, de mist. Want weer of geen weer, we zijn er, de ochtendzwemmers van De Waterthor. De ouderen en enkele leeftijdgenoot die een voor een binnen komen druppelen. Een beleefde groet, meer niet. Sommigen gaan ook zitten. Anderen blijven staan, netjes ruimte over latend in de rij voor de zittenden. Want die regel is heel duidelijk: wie het eerst binnen is, mag het eerste naar de kassa. Je mag dus ook ongegeneerd je plek opeisen in de rij, ook als je tot de zitters behoort en dus later in de rij terecht komt. Zo werkt het nu eenmaal. Eerlijkheid boven alles.
Een enkeling wisselt een woord. De meesten laten elkaar voor wat ze zijn. Het is nog voor zevenen, veel te vroeg voor lange gesprekken.

Zodra de kassadame aan komt lopen, kop koffie in de hand, komt de massa in beweging. De rij wordt gevormd op basis van volgorde van binnenkomst. Goedemorgen, dank je wel, er staat er nog eentje op. Een nieuwe kaart nodig? Dat houdt de rij op, dus je laat je kaart en je gepaste bedrag bij de kassadame achter, die je nieuwe kaart erop zet. Op de terugweg kun je die meenemen. Het schema is strak, ieder oponthoud wordt geweerd. Tijd is tijd.

Uitkleden, zwemkleding al aan. Shampoo en handdoek neerzetten. En dan naar De Baan. Die baan, dat is de enige. De enige waar in een rondjessysteem wordt gezwommen, waar geen plek is voor rustig dobberen. Hier gaat het erom, hier worden meters gemaakt, nietsontziend, met maar 1 doel voor ogen: het target halen wat je voor jezelf hebt gesteld. Hier wordt gestreden, gevochten, hier is geen tolerantie voor langzamen. Hier wil iedereen presteren. Winnen van zichzelf. Alles geven. Hier Moet, hier mag niet. En het is net zeven uur geweest.

Om kwart voor acht ben ik klaar. Glimlach naar de badmeesters, ga richting douche, hoop maar dat er niemand tegen me aan gaat praten zodat ik in alle rust kan stretchen. En nagenieten. Nagenieten van wat voor mij het allermooiste begin is van een werkdag. Het begin dat ik verguis zodra de wekker gaat, maar waar ik me toch een paar keer per week als was het willoos aan overgeef. Weer en wind. IJs en weder. Moe en niet moe. Zoals dat gaat bij een verslaving: gezwommen wordt er, want de beloning is rijkelijk. Deze duurt ongeveer een dag, als ik geluk heb twee dagen.

Het is acht uur stipt als ik het zwembad verlaat. De wereld ontwaakt, en ik ben wakkerder dan ooit. Kom maar op.
Morgen mag ik weer!

vrijdag 11 juni 2010

Anders melden ze zich gewoon ziek

Neem een doorsnee werkweek in, laten we zeggen, november. Een groepje werknemers van een bedrijf stapt naar de directeur met het vriendelijke doch dringende verzoek of zij deze week allemaal twee uur later mogen beginnen. De één omdat hij in deze donkere tijd ’s ochtends echt zijn bed niet uit kan komen, nummer twee omdat hij zo graag eens naar Koffietijd wil kijken, en nummer drie zodat hij naar de markt kan om verse vis te halen voor de avondmaaltijd. Is het denkbaar dat de directeur denkt ‘laat ik ze maar hun zin geven, anders melden ze zich misschien ziek’? Onwaarschijnlijk. Groter is de kans dat de directeur de club vierkant in het gezicht uitlacht, zich omdraait en overgaat tot de orde van de dag.

Doen de werknemers ditzelfde verzoek in de aankomende weken, dan is de reactie van de gemiddelde directeur heel anders. Tenminste, als deze de oproep van onder andere ArboNed ter harte neemt. Deze organisatie roept werkgevers op om rekening te houden met feestende personeelsleden in de WK-periode. Gun ze enige flexibiliteit en sta ze toe om twee uur later te beginnen, de dag na een belangrijke wedstrijd, zo luidt het advies. Want anders nemen werknemers wellicht het recht in eigen hand.

Om de invloed van een WK kan niemand heen. Van lokale competities rond de best versierde straat of etalage tot Beesies, Sparky’s en Juichbandjes: zodra een WK zich aandient, gaat er een knop om bij de zich zo graag als nuchter bestempelende Nederlander. Maar niet alleen op het gebied van uiterlijk vertoon en patriottische gevoelens; ook wat betreft zijn moreel besef, zo blijkt uit het advies van de arbodienst: de ware voetballiefhebber schroomt blijkbaar niet om een griepje te faken als hij geen vrij krijgt om een onder werktijd geplande wedstrijd te kijken. Worden onterechte ziekmeldingen over het algemeen als verwerpelijk beschouwd; zo niet tijdens het WK.

Weliswaar adviseert die dienst ook spoedhuisbezoeken aan bij verdachte. Maar het feit dat werkgevers wordt geadviseerd hun werktijden open te stellen ‘op straffe van massale ziekmeldingen’, lijkt mij toch een omgekeerde wereld. Niet de werknemer wordt hier opgeroepen tot fatsoenlijk gedrag, zoals zijn kater in zijn eigen tijd uitslapen, en zich neerleggen bij besluiten van de baas om de voetbalgekte te negeren; de werkgéver moet rekening houden met tijdelijk afkalvende morele waarden van de kant van de werknemer.
En waar tijdens gewone weken flexibele werktijden voor veel werknemers nog steeds toekomstmuziek zijn, is het in actie komen van het Nederlands Elftal plotseling een doorslaggevend argument om hier wél toestemming voor te geven.

Het WK voetbal zet de wereld op zijn kop – letterlijk. Een paar weken staan we als één man achter Van Persie en consorten, drinken we gebroederlijk voor het scherm, en bungelt de arbeidsethos ergens ver onderaan het prioriteitenlijstje. De werkgever laveert zich voorzichtig om onze wensen heen. En als we verliezen, vinden we elkaar massaal in onze diepe verslagenheid.

Misschien moet ArboNed werkgevers ook maar eens adviseren om werknemers daags na de uitschakeling van Oranje psychologische hulp aan te bieden. Dit om te voorkomen dat het personeel massaal met een burn-out thuis komt te zitten. Want een béétje werkgever laat zijn personeel niet zelf tobben met de gevolgen van een dergelijke traumatische gebeurtenis. Dat zou net zo onmenselijk zijn als wanneer hij de werknemer zou uitlachen om zijn Oranje-kater, zich zou omdraaien, en over zou gaan tot de orde van de dag.

maandag 7 juni 2010

Even niet worden

Worden. Zomaar een werkwoord, maar zoveel meer. Worden is essentie, is wezen, is alles, is hét, het belangrijkst, dat waar alles op is gebaseerd, wat vaststelt, bepaalt, waardeert, beoordeelt, vindt. ‘Zijn’ is stilstand, worden is vooruitgang. Zijn is leuk, maar voor even. Worden is leuker, altijd, overal. Beter. Interessanter. Waardevoller. Zijn is, tja, het nou net niet.

Het begint met ‘wat wil je worden?’. En dan is er geen houden meer aan. Welke vakken kies je? Wat ga je studeren? Waarin ga je je specialiseren? Waar ga je werken? Wat wordt je volgende baan? Waar wil je over vijf jaar zijn? Wanneer krijg je een vaste relatie? Wanneer gaan jullie samenwonen? Wanneer trouwen? Wanneer beginnen jullie aan kinderen? Leuk, een kind, wanneer komt de volgende? Wat wil jouw kind worden? Waar gaat jouw kind studeren? Waar gaat jullie volgende vakantie naar toe? Wat doen jullie met kerst? En die kerst daarna? Wat wordt het volgende huis? Kunnen we dit huis straks verkopen?

Zijn? Saai. Leuk voor even, maar dan graag weer snel verder worden. Geen ‘zijn’ is interessant genoeg om lange tijd te mogen zijn. Zijn is stilstand. Worden, daar draait het om. Misschien is het goed. Want wat zijn we als er niets meer te worden is?

Toch wil ik zo ontzettend graag even zijn. Getrouwd zijn. Zonder kinderen zijn. Blij met mijn werk en studie zijn. Geen vragen over worden, over het volgende, wat ik ermee wil, het toekomstige, of, en zo ja wanneer, en hoeveel, en hoe dan, en waarom.

Even geen worden. Even zijn. Alleen maar zijn.

Ik ben geloof ik aan vakantie toe.

woensdag 2 juni 2010

Als het maar geen vrijgezel is

Stel je voor: je solliciteert op een baan als directeur bij een grote organisatie. Je ondergaat uitgebreide sollicitatiegesprekken, een assessment en je krijgt een proefcase om uit te werken. Op grond van dit alles kom je volgens de sollicitatiecommissie als ideale kandidaat uit de bus. Er is echter nog één punt van twijfel: je bent 43 jaar en hebt geen relatie. Dat is namelijk nog nooit voorgekomen bij iemand op deze positie, en ze weten daarom niet zeker of een vrijgezel wel geschikt is voor de betreffende functie.

Deze sollicitant bestaat echt, en hij heet Mark Rutte. En in de beschreven sollicitatiecommissie zit in ieder geval de Groningse burgemeester Peter Rehwinkel. In de Volkskrant van afgelopen weekend kwam in een artikel over het mogelijk aanstaand premierschap van Mark Rutte ook het feit ter sprake dat Rutte vrijgezel is, en wat dat betekende voor zijn mogelijke functie als premier. Het was zeker een puntje; een single eerste minister is nog nooit voorgekomen in Nederland, wist Rehwinkel. Maar, zei hij: Rutte dan desondanks nog best een goede premier zijn.
Rehwinkel probeerde het in het betreffende artikel nog leuk te verpakken, als dat het zo belangrijk is voor een premier om na een lange dag in het Torentje zijn belevenissen te kunnen ventileren tegen een partner. Maar het feit dat hij Rutte’s vrijgezellenbestaan überhaupt meeweegt in de vraag of hij al dan niet geschikt is voor het premierschap, zegt al genoeg. Het hebben van een relatie heeft natuurlijk net zoveel te maken met de inhoud van de functie als de seksuele geaardheid, het geslacht of de huidskleur van de kandidaat in kwestie. Niets dus. De reden dat dit kenmerk van Rutte steeds opnieuw in interviews met hem ter discussie komt, is dat we nog steeds vinden dat iemand vanaf een bepaalde leeftijd een vaste relatie behoort te hebben. Wie ouder is dan, zeg, 35 jaar, en vrijgezel, wordt als een soort buitenaards wezen beschouwd – ook als diegene aangeeft niet op zoek te zijn naar een partner.

Vrijgezelle vrienden ondervinden dit aan den lijve. Zij worden voortdurend geconfronteerd met de vraag wanneer zij ‘nou eens’ aan de man dan wel vrouw gaan. Kwetsend voor degenen die graag een partner zouden willen, irritant voor de bewust vrijgezellen. Mijn 35-jarige goede vriend kreeg zelfs eens de opmerking dat het toch wel tijd was ‘om zijn verantwoordelijkheden te nemen’ en te gaan settelen. Dat hij hier geen enkele behoefte aan heeft, wordt eenvoudigweg afgedaan met het cliché ‘wacht maar tot je de ware tegenkomt’. Erger nog vond ik de opmerking die een kennis onlangs maakte: dat hij, als hij een sollicitatiebrief zou krijgen van een vrijgezelle 35-plusser, zou twijfelen of hij diegene zou uitnodigen voor een gesprek. ‘Als iemand op die leeftijd nog vrijgezel is, moet er wel een steekje aan hem los zitten’.

Nu vond ik het persoonlijk wel een troost te horen dat blijkbaar niet alleen getrouwde vrouwen van begin dertig vaak als risicofactor worden bestempeld door werkgevers. Maar de redenering over de vrijgezelle man begrijp ik niet. Vooral als het aankomt op werk, laat staan het premierschap - toch niet bepaald een negen-tot-vijf baan. Want Rutte hoeft zich straks niet bij moeder de vrouw te verantwoorden als het weer eens nachtwerk wordt. Rutte hoeft niet te worstelen met de slopende combinatie baan-en-kinderen. Buitenlandse reizen? Zakendiners? Eindeloze onderhandelingen? Weekenden op pad? Vermoeiend voor Rutte zelf, maar niet voor een partner en/of kinderen. Klaagt menig werkgever tegenwoordig over het feit dat werknemers om vijf uur alles uit hun handen laten vallen om op tijd bij de crèche te zijn: met een werknemer als Rutte is dat niet aan de orde.

Maar die voordelen vallen blijkbaar in het niet bij het feit dat Rutte niet voldoet aan de nog steeds heersende norm van huisje, boompje, beestje – affaires, scheidingen en worstelingen met de combinatie gezin en carrière ten spijt. Wie daarvan afwijkt, zoals Rutte, moet steeds weer de vraag aanhoren of hij toch echt niet homoseksueel is, en of en wanneer hij denkt eens aan de vrouw te komen.
Rutte krijgt zeker niet mijn stem op 9 juni. Maar mocht hij het tot premier schoppen, dan vind ik het wél een overwinning dat er nu eens niet een doorsnee gezinsman aan het hoofd van ons land komt te staan. Misschien wordt met een vrijgezelle premier, ook de ‘gewone’ vrijgezelle 35-plusser niet meer aangekeken alsof hij van Mars komt.