Pagina's

zaterdag 28 december 2013

De strijd tegen werkstress

Minister Asscher gaat de strijd aan met werkstress, schrijft de Volkskrant op maandag 23 december. Werkstress was in 2013 verantwoordelijk is voor de helft van het ziekteverzuim. Daarmee krijgt werkstress de illustere eer beroepsziekte nummer één te zijn. Dat kan zo niet langer, vindt Asscher, en vanaf april 2014 gaat de minister dan ook actief de strijd aan met werkgerelateerde psychische klachten. Te beginnen met het tegengaan van werkdruk, agressie, geweld en intimidatie, gevolgd door het bestrijden van discriminatie en pesten. Flexwerkers en mantelzorgers, de grootste risicogroep, krijgen de meeste aandacht.
Dezelfde krant, dezelfde dag. In een aantal gemeentes is de bezigheidstherapie weer nieuw leven ingeblazen: in plaats van een pilletje schrijft de huisarts vaker ‘activiteiten’ voor. Helpen in een buurthuis, taalles aan allochtonen of anderszins actief bezig zijn; klachten zoals buik- of hoofdpijn verdwijnen als sneeuw voor de zon bij mensen die eenzaam zijn, al dan niet door werkloosheid of pensioen.

Het is de paradox van het werkende leven: te hard werken maakt ziek, maar te wéinig om handen hebben is evenmin bevorderlijk voor de gezondheid. Daarvoor hoef je niet eens werkloos te zijn; ook werk met onvoldoende uitdaging kan voor psychosociale klachten zorgen, als gevolg van de zogeheten bore-out. Niet (of te weinig interessant) werken maakt dat we ons nutteloos voelen, een buitenstaander te midden van alle drukdrukdrukke mensen om ons heen, we onze intellectuele of fysieke capaciteit onvoldoende ontmoeten en – in geval van werkloosheid - de dagen doorbrengen zonder de structuur die we vaak zo verfoeiden toen nog dagelijks om half zeven de wekker ging.

Maar zoals met veel andere zaken is het bij werk blijkbaar de kunst om maat te houden, een kunst waarin we net als op het gebied van alcohol, vet eten en roken niet uitblinken. Als we werken, dan doen we het goed. We voelen ons – zeker hoogopgeleiden – immers bijzonder verantwoordelijk en het liefst onmisbaar. Dus lopen we drie stappen harder, niet omdat de baas ons met een zweep achter de vodden zit, maar omdat onze innerlijke zweep dat van ons eist. Buiten ons in het contract omschreven takenpakket is er namelijk nog zoveel meer waarover we willen en mogen meedenken, interessante projecten die roepen om een leider zoals wij, en wat we doen, doen we niet goed maar beter. Liever best. Wij zíjn ons werk, en dat laten we zien ook. Een negen-tot-vijf mentaliteit? Nog nooit van gehoord. In plaats van met afgunst, kijken we wat meewarig naar de collega die wél iedere dag op tijd naar de aardappels vertrekt: tja, hij/zij heeft daar natuurlijk het volste recht toe, maar zo zitten wij nu eenmaal niet in elkaar. Deadlines verschuiven? We halen onze neus er voor op, niet drie maar vier stappen harder lopen we om ze alsnog te halen. Problemen, strubbelingen? We laten ze niet daar waar ze horen, namelijk in het kantoorgebouw, maar nemen ze als waren het favoriete knuffeldieren mee naar huis, mee naar bed zelfs. Met alle gevolgen van dien. Maar ja, we houden zoveel van ons werk en onze prestatiedrang is zo groot dat loslaten geen optie is. Het idee alleen al. Doodeng.
Soms volgt er een wake-up call in de vorm van een overduidelijke, diagnosticeerbare burn-out en komt de overijverige werknemer voor een aantal maanden thuis te zitten. Meestal komt het – gelukkig – niet zo ver, en redden we het net tot het volgende weekje vrij. Die hartkloppingen, buik- of hoofdpijn of pijnlijke spieren de eerste dagen signaleren we wel, en soms nemen we ons zelfs voor om het écht wat rustiger aan te doen. Maar meestal zijn die signalen na dat weekje vrij weer vergeten en gaan we met frisse moed en nieuwe plannen weer aan de slag – op dezelfde voet.
Het houden van het midden, volgens Aristoteles de enige weg naar voortreffelijkheid, blijft een van de grootste uitdagingen in het werkende leven. Waar ligt dat acceptabele midden dan? Wanneer gaat ‘je grenzen bewaken’ over in ‘de kantjes eraf lopen’? Hoe vinden we die enge grens, zonder onze ambities en werklust tekort te doen – en zonder onze gezondheid (weer) op het spel te zetten?

Werk: de mens kan er niet zonder, maar het gevaar van een overschot ligt voor iedere gemotiveerde werknemer op de loer, als hart- en vaatziekten voor de hamburgerverslaafde en leveraandoeningen voor de fanatieke drinker. Maar in tegenstelling tot hamburgers en alcohol is bij werk het gebrek eraan even schadelijk als een overschot. Dat maakt onze relatie tot werk, dat gekoesterde grote goed in ons leven, zo complex.
Zal Asscher slagen in zijn opzet? Hoe nobel zijn aanpak klinkt, de vele factoren die bijdragen aan het teveel aan inzet laten zich niet zo gemakkelijk temmen. En zo lang het niet echt mis gaat, koesteren we dat overschot aan werk ook wel. Het maakt dat we ons belangrijk, nuttig en gewaardeerd voelen. Dat het gevoel ons werk te zíjn, wordt bevestigd. Bovendien: alles liever dan géén werk. Aangezien die dreiging vandaag de dag een prominente nieuwe bron van werkstress is, zou het helpen creëren van méér werk een grotere prioriteit voor de minister van werkgelegenheid moeten zijn.

En die overijverige werkenden dan, die er voortgedreven door ambitie maar niet in slagen die Aristotelische middenmaat te houden? Wat wordt hun redding, als Asscher er niet in slaagt of prioriteiten verschuift?

Als ik het antwoord wist, was deze blogpost nooit geschreven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten