Pagina's

vrijdag 19 februari 2016

Invoering Nipt-test is geen afwijzing van Down-kind

In de twaalfde week van mijn beide zwangerschappen heb ik de combinatietest laten doen, waarmee de kans op onder meer downsyndroom bij de foetus kon worden berekend. Had ik bij aanwezigheid van dit syndroom de zwangerschappen laten afbreken? Dat was een overweging geweest. Betekent dit dat ik van mening ben dat kinderen met Downsyndroom geen bestaansrecht zouden hebben of niet de beste zorg verdienen? Absoluut niet.

In haar opiniestuk (15 februari) stelt Renate Lindeman echter ten onrechte individuele keuzes gelijk aan morele oordelen over alternatieve beslissingen van anderen en zelfs over een gehele bevolkingsgroep. In dit geval staat de brede invoering van de NIPT test en eventuele daaruit voortvloeiende besluiten tot het aborteren van een foetus met Down, volgens haar gelijk aan de totale afwijzing en marginalisering van mensen met Downsyndroom in de samenleving.
Dit is een onjuiste gevolgtrekking. Wie bewust kinderloos blijft, is niet ‘tegen’ kinderen. Wie bij een terminale ziekte niet kiest voor doorbehandelen, velt daarmee geen oordeel over iemand die nog wél voor een volgende chemotherapie kiest. En een vrouw die de zware beslissing neemt – niemand laat ‘zomaar’ abortus plegen - om een zwangerschap van een foetus met Down niet uit te dragen, neemt enkel en alleen een besluit op basis van de afwegingen van zichzelf en meestal haar partner. Haar beslissing reflecteert niet automatisch haar mening over het bestaansrecht van kinderen en volwassenen met Downsyndroom, of over mensen die in vergelijkbare situaties andere keuzes maken. Technologie die aanstaande ouders in staat stelt deze afweging voor henzelf en eventuele andere kinderen in het gezin nog eerder in de zwangerschap te maken, op basis van nauwkeuriger informatie, doet dat evenmin.

Het staat zwangeren daarnaast nog altijd volkomen vrij wel of geen gebruik te maken van deze technologie. Bij beide verloskundigenpraktijken waar ik werd begeleid, werd ik slechts op neutrale wijze geïnformeerd over de mogelijkheden voor prenatale screening. Niet meer dan dat. Ondanks mijn relatief hoge leeftijd was er geen sprake van ook maar de minste dwang. De meeste vrouwen die ik ken die ook de combinatietest lieten doen – een zeer groot deel kiest nog altijd bewust niét voor prenatale screening – geeft als bovendien reden niet een eventuele afbreking van de zwangerschap. Het meeste wat ik hoor: “Extra voorbereidingstijd op een eventuele toekomst met een gehandicapt kindje is ook veel waard.” De kille, berekenende gedachten waarvan Lindeman voorstanders van de NIPT test beschuldigt, klinken mij dan ook bijzonder vreemd en onwerkelijk in de oren. Net zoals het gebrek aan keuzevrijheid dat zij meent te signaleren.

De liefdevolle woorden waarmee Lindeman over haar kinderen schrijft, ontroeren mij. Het is de onvoorwaardelijke liefde van ouders voor hun kinderen op de manier zoals ze zijn – Down of geen Down. Het komt niet eens in mij op het bestaansrecht van haar kinderen in twijfel te trekken. Het feit dat ik van harte hoop dat de NIPT test beschikbaar komt voor alle zwangeren, doet daar niets aan af.
Het zou Lindeman echter sieren als zij mensen die andere keuzes maken dan zijzelf met evenveel respect bejegent als zij – volkomen terecht overigens – eist voor zichzelf en haar kinderen.

Dit artikel is vrijdag 19 februari 2016 gepubliceerd in dagblad Trouw

zondag 26 juli 2015

Vloedgolf

De beslissing van de Volkskrant om het woord 'allochtoon' af te schaffen, komt volgens de krant voort uit de wens om voor meer lezers aantrekkelijk te zijn. Willen ook Turkse en Marokkaanse Nederlanders zich in de krant kunnen herkennen, dan is zorgvuldigere berichtgeving over hen noodzakelijk, stelde de Ombudsvrouw in haar toelichting over de beslissing van de krant. Een mooi streven, voortkomend uit een op het eerste gezicht nobele en inclusieve gedachte.
Het artikel ‘Als ze Hongarije maar bereiken’ in de krant van 21 juli doet echter vermoeden dat de ambitie tot zorgvuldig formuleren vooral commercieel gedreven is en zich voornamelijk uitstrekt tot mensen die tot potentiële kopers van de krant zijn aangemerkt: namelijk de ‘streepjes-Nederlanders’ die huis, haard en portemonnee in Nederland hebben. Vluchtelingen, over wie het in het betreffende artikel gaat, horen waarschijnlijk en begrijpelijk niet tot de doelgroep van de krant. En blijkbaar betekent dit automatisch dat zorgvuldigheid niet betracht hoeft te worden in berichtgeving over hen. In het genoemde artikel spreekt de auteur immers herhaaldelijk van vluchtelingen die ‘toestromen’ en in Hongarije zelfs een ‘vloedgolf’ vormen die het land overspoelt. Maar ook andere landen krijgen voortdurend ‘vluchtelingenstromen’ op hun dak, vooral Griekenland. Ga er maar aan staan om als staat al die vluchtelingen te moeten ‘verwerken’.
Vooral de laatste term roept bij mij bijzonder akelige associaties op. Maar deze mensen zullen waarschijnlijk niet eens weten dat de Volkskrant bestaat, laat staan dat ze er binnen afzienbare tijd eentje zullen openslaan. Dus zet de krant hen achteloos weg als onwelgevallige natuurverschijnselen, in plaats van als de mensen die ze zijn.
Hoe is een menswaardig beleid ten aanzien van mensen die vluchten te verwachten, als zelfs een kwaliteitskrant als de Volkskrant over hen spreekt als zaken die 'verwerkt' moeten worden?

maandag 1 juni 2015

Ouders, laat die angst varen voor mannen op de crèche

Minstens twee van de drie dagen waarop ik mijn dochter naar het kinderdagverblijf breng, worden zij en ik begroet door een stuk of vier dolenthousiaste kindjes gehuld in een suikerzoete roze jurk uit de verkleedkist. Ze stormen ze op mijn dochter af om haar een aai over haar bol of een zoen te geven, en paraderen vervolgens weer verder. Lotte, Iris, Sanne en Pieter (niet hun echte namen) voelen zich échte prinsessen.
Nee, Pieter is niet stiekem een meisje met ouders die het leuk vonden hun duifje een bijzondere naam te geven. Pieter is met zijn 3,5 lentes de oudste jongen van de op wat baby’s na voornamelijk uit meisjes bestaande groep op het kinderdagverblijf, en bijzonder goed geïntegreerd. Net als de dames danst hij fanatiek pirouettes op de muziek van K3.
Het was Pieter aan wie ik moest denken toen ik vernam dat het onderwerp ‘man op het kinderdagverblijf’ in de oudercommissie van de opvanglocatie ter sprake was gekomen. De koepelorganisatie van het dagverblijf hanteert als beleid dat ze geen onderscheid maakt in haar aannamebeleid: niet naar geloof, niet naar afkomst, en ook niet naar geslacht. Het was dan ook niet uitgesloten dat op een dag, bijvoorbeeld bij ziekte of vakantie van de juffen, een meester op het dagverblijf zijn intrede zou doen. Dit was voor twee ouders aanleiding gebleken een woedende brief te schrijven naar de koepelorganisatie en voor drie anderen om te dreigen met overplaatsing van hun spruiten. Belachelijk, was mijn eerste reactie, maar ik bleek in de minderheid: in mijn omgeving kozen de meesten – inclusief mijn man – de kant van de bezwaar makende ouders.
Maar hoe aandoenlijk en helemaal prima het wat mij betreft ook is dat Pieter graag voor prinses speelt, en hoe geweldig ik het ook vind dat hij zich niets aantrekt van traditionele rollenpatronen: net zo leuk zou ik het vinden als Lotte, Iris, Sanne en later mijn dochter zich eens als piraat of bouwvakker zouden verkleden. En als ze naast dansen, koekjes bakken, tekenen en kleien ook bijvoorbeeld leren judoën, hutten bouwen of met technisch lego spelen. Iets waarop ik de kans iets groter acht als er naast de juffen, ook eens een meester rond zou lopen. Vijf jaar na de ontmaskering van Robert M. en diens gruweldaden, is het aantal mannelijke medewerkers op kinderdagverblijven echter gedaald tot een schamele 1%. Terwijl mannen momenteel een ongekende emancipatieslag doormaken als het gaat om hun betrokkenheid bij het grootbrengen van kinderen, is het kinderdagverblijf meer dan ooit een vrouwenbolwerk. Hoog tijd om daar verandering in te brengen.

Al in de zwangerschapsfase is de rol van de man het niveau van het behangen van de babykamer en het in elkaar zetten van de wieg immers ver ontstegen. Mannen gaan mee naar de echo’s, puffen braaf mee tijdens de partneravond van de zwangerschapsgym of volgen zelfs een volledige cursus ‘samen zwanger’, en knikken met een ernstig gezicht als de verloskundige vertelt over ontsluitingsfases en persweeën. Als de baby direct na de geboorte om welke reden dan ook niet op de borst van de moeder kan worden gelegd, wordt vaderlief geacht zijn t-shirt uit te trekken en dat o zo cruciale eerste hechtingsuurtje op zich te nemen. Zijn tweede gratis vrije dag besteedt de man doorgaans aan een lesje luiers verschonen door de kraamhulp en het helpen van de moeder om het kind op de juiste manier aan te leggen of het flesje te geven. Ook voor de man begint de binding met het kind op dag één.

Door het wegvallen van de traditionele rollenpatronen is de man bovendien meer dan ooit betrokken bij de opvoeding. Des te beter, want onderzoek na onderzoek wijst uit dat de rol van mannen – uiteraard mits er sprake is van een man in het gezin – cruciaal is voor de ontwikkeling van kinderen. Vaders zouden over het algemeen meer nieuwsgierigheid en ondernemingslust bij kinderen aanmoedigen dan moeders. De wat wildere (buiten)spelletjes, waar mannen van nature doorgaans meer voor te porren zijn dan vrouwen, zouden het onderzoeken en afwegen van risico’s bevorderen, evenals autonomie. Vaders zouden nog meer dan moeders voor het kind de schakel vormen met de buitenwereld. Tegelijkertijd zijn mannen even goed als vrouwen in staat om warmte, liefde en verzorging te bieden, iets dat allang geen verrassing meer mag heten. Proefondervindelijk kan ik dit in ieder geval alleen maar bevestigen.
Ook op de basisschool wordt gesnakt naar meesters. In Amsterdam pleitten zelfs de lokale PvdA en D66 in december vorig jaar voor meer mannen in het basisonderwijs en noemden de partijen het ‘problematisch’ voor zowel jongens als meisjes dat kinderen vrijwel alleen les krijgen van vrouwen en nauwelijks een ‘mannelijk rolmodel’ hebben.

Maar terwijl de roep om mannen thuis en op de basisschool alleen maar luider klinkt, blijft het kinderdagverblijf vreemd genoeg haast kritiekloos het domein van de vrouw. Gevolg is dat kinderen daar met vrijwel alleen typisch vrouwelijke eigenschappen en opvoedmethoden worden geconfronteerd, en daarmee de voordelen missen die de diversifiëring van de opvoeding thuis en op de basisschool met zich meebrengt. Een gemiste kans, aangezien veel kinderen daar toch een substantieel deel van de week doorbrengen. Vijf jaar na Robert M. is het dan ook tijd om de – destijds overigens begrijpelijke – angst voor mannen op het kinderdagverblijf over boord te zetten en werk te maken van meer mannen in de kinderopvang. Zodat de prinsesjes, zowel Pieter als de meisjes, misschien ook eens zien hoe leuk het is om politieagent te spelen.
De oudercommissie van het kinderdagverblijf van mijn dochter heeft overigens na rijp beraad besloten dat mannelijke pedagogisch medewerkers welkom zijn; maar dan alleen mannen die in vaste dienst zijn bij de organisatie, géén uitzendkrachten: die konden immers minder goed worden gescreend.
Vervang in bovenstaande zin voor de grap het woord ‘man’ eens door ‘vrouw’ en plaats hem in de context van bijvoorbeeld de bouw- of financiële wereld. Precies.

Dit artikel is op 20 mei 2015 gepubliceerd in NRC Next en op 21 mei 2015 in NRC Handelsblad

donderdag 12 maart 2015

'Staat ze nog niet?'

‘Let maar op, dat eerste jaar gaat zó snel’, waarschuwde menig kraambezoeker na de geboorte van mijn dochter, bijna een jaar geleden. Steevast gevolgd door dat aloude advies: ‘Geniet van elk moment. Voor je het weet, is ze groot’. Bijna een jaar later weet ik dat die goede raadgevers van destijds gelijk hadden: van een hulpeloze baby die niet eens haar eigen hoofdje omhoog kon houden, is ze veranderd in een eigenwijze dreumes die de hele kamer rondkruipt en stukken brood uit haar mond haalt en op de grond gooit, me aankijkend met een blik van: ik weet dat jij dit niet leuk vindt, en toch doe ik het. Lekker puh.

Meestgestelde vraag op dit moment: ‘Staat ze nog niet?’

Het advies om vooral heel erg te leven in het nu gold blijkbaar alleen die allereerste weken, waarin mijn dochter letterlijk enkel werd geacht te drinken, slapen en volle luiers produceren. Niets hoefde, alles mocht. Tot het moment waarop de eerste ‘prestaties’ zich aankondigden en het grote vergelijken begint. En de Paradox van de Snelheid ook hier zijn intrede deed: we vinden dat alles véél te snel gaat, maar hebben snelheid tegelijkertijd tot norm, tot ‘het goede’ verheven. ‘Hij staat!!’ appte een collega-moeder laatst. ‘Hij is niet zo snel, maar ik had met hem afgesproken dat hij voor zijn eerste verjaardag zou staan. Gelukkig heeft ie geluisterd, ha ha’. Ik keek naar mijn dochter die zich nog altijd via een mix van tijgeren en kruipen door de kamer beweegt, en in staan niet de minste interesse toont. ‘Die van mij liep vorige week ineens de trap op’, appte een ander. ‘Ooohhh wat knap! Zo ver is de mijne nog lang niet hoor’, kwam de eerste weer. En zo ging het nog een tijdje door. De ene at al zelf met een lepeltje, de ander dronk uit een beker, nummer drie had zijn eerste woordje uitgesproken. Gelukkig kon ik ook aanspraak maken op een snelle ‘prestatie’: bij mijn dochter verschenen al toen ze drie maanden was de eerste tandjes aan de oppervlakte. Steevast oogst ik bewondering wanneer dit ter sprake komt.

Kan een kind iets sneller dan Oei ik Groei voorschrijft, bespreken we dit per definitie met enige trots; kan een kind nog niet lopen op het moment dat de meeste kinderen hiertoe volgens Het Boek in staat zouden moeten zijn, dan wordt dit al snel door ofwel de moeder zelf, ofwel door anderen vergoelijkt. ‘Ach, die van mij nam ook de tijd, het komt vanzelf’ of ‘het is ook wel makkelijk hoor, als ze nog niet lopen’. Om opgelucht adem te halen wanneer babylief uiteindelijk ineens iets gaat doen dat ze volgens dat verdraaide boek eigenlijk al een maand geleden had moeten presteren. Ook in het land van ‘doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg’ wordt het stiekem toch wel wenselijk geacht om je hoofd boven het gemiddelde maaiveld uit te steken; als het even kan al als baby.

Maar de snelheidsparadox bestaat natuurlijk niet alleen op het gebied van kinderen. De weken vliegen om, verzuchten we collectief, maar we proppen die weken eigenhandig zo vol mogelijk opdát ze snel gaan. Ledigheid is nog steeds des duivels oorkussen. De tijd zou eens langzaam gaan…we zouden ons eens gaan vervelen. Alle slow-trends ten spijt (van seks tot food en zelfs journalistiek) overheerst nog steeds de waan van de dag.
Waar blijft de tijd, zuchten we bij iedere verjaardag, om vervolgens in oktober alvast over oud en nieuw na te denken en november de zomervakantie van volgend jaar vast te leggen. De jongste hoogleraar/schrijver/rechter/Olympisch kampioen ooit: niets dan lof en bewondering valt hen ten deel. Op zo’n jonge leeftijd al zo succesvol! Terwijl een niet onlogische vraag zou zijn wat een 28-jarige hoogleraar op zijn vijftigste nog zou moeten ambiëren.

Geniet van elk moment: misschien wel het meest gedeelde en tegelijkertijd minst nageleefde advies. Blijkbaar levert het voortdurend streven en verlangen naar het volgende moment of prestatie, of het nu gaat om het eerste stapje of die promotie, ons méér op dan een slow attitude. Al was het maar dat we dan op onze volgende verjaardag of die van onze kinderen geen clichés meer te verzuchten zouden hebben, zoals waar die razendsnelle, voortschrijdende tijd toch blijft.

woensdag 4 maart 2015

'Maar jij bent altijd zo vrolijk!'

‘Het allermoeilijkste was de schijn ophouden’, zegt ze tussen twee slokken thee door. Op haar werk, waar ze een stevige leidinggevende positie heeft. Tegenover familie en vrienden. En op yoga, waar ook ik met open ogen in de schijn was getrapt die ze ophield als was ze een volleerd actrice. Vol bewondering keek ik iedere week naar deze knappe, ogenschijnlijk zo krachtige vrouw, die de yogaoefeningen uitvoerde met een souplesse waar ik alleen maar van kon dromen. Die straalde, sprankelde en de spil vormde van de vaste groep die wekelijks naar dezelfde les kwam. Die de met haar carrière, haar welbespraaktheid, haar spontaniteit, haar man en bloedjes van kinderen de verpersoonlijking leek van een geslaagde, gelukkige vrouw.

Leek.

Tijdens een kop thee in haar prachtige, onder architectuur gebouwde vrijstaande huis vertelt ze me – we hebben allebei onze mamadag en had me uitgenodigd, iets waar ik me stiekem vereerd door voelde – over de stress die zij en haar partner hebben gehad tijdens de bouw van hun huis. Allebei waren ze namelijk hun baan kwijtgeraakt, zijzelf op de eerste werkdag na haar zwangerschapsverlof. Gelukkig hadden ze allebei weer wat nieuws gevonden, naar hun zin, zelfde goede salaris. ‘Dus nu kunnen jullie alsnog heerlijk van het huis genieten’, vraag ik retorisch. ‘Nou…’ aarzelt ze. ‘Niet echt.’ Ik keek haar niet-begrijpend aan. ‘Sinds de geboorte van mijn jongste ben ik depressief. Postnatale depressie.’ De jongste, inmiddels anderhalf, stopt argeloos nog een stuk brood in haar mondje. ‘Jij, depressief?’ flap ik er uit. ‘Maar jij bent altijd zo vrolijk!’ ‘Ja, ik kan goed doen alsof’, lacht ze bitter. ‘Dat kost nog de meeste energie. Maar een tijd lang wilde ik alleen maar dood. Overdag deed ik alsof er niets aan de hand was, maar ’s avonds stortte ik in en lag ik urenlang op de grond te huilen. De zomervakantie was verschrikkelijk. Ik kon alleen maar huilen en in bed liggen. De kinderen begrepen er natuurlijk niks van en mijn man op een gegeven moment ook niet meer. Ik wilde het zelf oplossen en zocht geen hulp. Wilde het ook niet toegeven. Toen ik er echt bijna een einde aan maakte, heeft mijn man me aan mijn haren naar een psychiater gesleept. Toen heb ik het ook verteld, op mijn werk en aan familie en vrienden. Iedereen sloeg steil achterover. Nu heb ik medicijnen en gaat het beter hoor. Eindelijk. Gelukkig maar. Ik ken hier in de buurt nog maar zo weinig mensen, dus toen ik hoorde dat jij ook nieuw bent hier, dacht ik: ik moet haar een keer uitnodigen. Zodra ik me iets beter voelde, heb ik dat gedaan. Wil je nog thee?’

Als ik vertrek, omhels ik haar en we spreken af vaker op de woensdagen samen wat te ondernemen.
Ik loop weg met het gevoel er een vriendin en een bevestiging van een aloude levenswijsheid bij te hebben. Niets is wat het lijkt.

vrijdag 2 januari 2015

Door onze half geopende ogen keken we elkaar aan

Door onze half geopende ogen keken we elkaar aan, mijn 9 maanden oude baby en ik. Zij vanwege de griep, oog- en oorontsteking die haar al dagen teisterden. Ikzelf door de narcose waaruit ik net was ontwaakt. Mijn man bracht ons dochtertje dichter bij me en ik zoende haar op haar koortsige wangetjes. Ze lachte flauwtjes, staarde naar het infuus in mijn arm, trok aan een snoertje dat uit de tv boven het ziekenhuisbed kwam. Ik wilde haar vasthouden, knuffelen, aaien, haar verzekeren dat alles weer goed zou komen; het enige dat een moeder wil doen als haar kindje ziek is. Ik wilde troostend met haar door de kamer lopen, de liedjes zingen waarvan ik wist dat ze rustig zou worden. Een boekje met haar lezen om haar wat af te leiden. In plaats daarvan moest ik haar op veilige afstand van de operatiewonden houden en de zorg voor haar overlaten aan mijn man en in de haast opgetrommelde ouders.
De avond waarop haar temperatuur de 40 graden aantikte, haar huilbuien feller en langduriger werden en vastgehouden worden het enige was dat haar tijdelijke verlichting kon geven, begonnen de steken in mijn buik die de aanwijzing bleken te zijn van een fikse blindedarmontsteking. Terwijl ik er alleen maar voor haar wilde zijn, had ik alle kracht nodig om mijn eigen pijn te verbijten totdat de verlossende diagnose was gesteld. Terwijl zij haar eerste antibiotica toegediend kreeg, werd ik de operatiekamer binnen gereden. En terwijl zij na eindelijk weer een nacht goed slapen koortsvrij ontwaakte, werd ik ontslagen uit het ziekenhuis met de mededeling dat ik tot de controleafspraak over twee weken niet mocht tillen – ook niet mijn bijna 8 kilo zware baby.

En hoe blij ik ook was haar weer te zien, door de operatie en de antibiotica was haar aanwezigheid de eerste dagen thuis eerder een beproeving dan prettig. Terwijl mijn dochter meer dan aandacht nodig had dan ooit, kon ik niet anders dan voornamelijk met mezelf bezig zijn.Schuldgevoel, pijn en koorts streden om aandacht in mijn lichaam dat vocht tegen de bacterie die de artsen in mijn buik hadden gevonden. Mijn dochter knapte intussen zienderogen op en ging het al volkomen normaal vinden dat haar vader bed, bad en brood voor haar regelde. Ze lachte wel naar me, maar niet meer dan dat; ze leek te voelen dat ze voor haar broodnodige portie knuffels, hoog-de-lucht-in-optillen, gek doen en lichamelijke verzorging niet bij mij terecht kon. Het was goed voor dat moment; als ze maar beter werd. Maar wat was het leeg.

Een paar dagen later voelde ik me ineens beter. Mijn koorts was weg, mijn hoofd voelde helder en ik hoorde mezelf aan mijn man vragen of hij de ochtendfles bij ons in bed wilde geven, in plaats van beneden zoals hij de afgelopen dagen had gedaan. Genietend keek ik hoe mijn hongerige dochter gulzig haar pap naar binnen klokte, toen ze plotseling stopte met drinken. Met één handje duwde ze resoluut de fles weg, met de andere zette ze zich af tegen haar vader. Zo goed en zo kwaad als het ging wurmde ze zich overeind en keek langs mijn man heen, mijn kant op. Haar oogjes bijna helmaal open, haar wangen nu zachtroze van de slaap. ‘Hai meisje’, zei ik zacht. Met een brede grijns op haar gezichtje en trappelende beentjes boog ze zich naar me toe, haar handjes naar me uitgestrekt, kraaiend van plezier. Ik kriebelde in haar nekje, drukte mijn neus op haar buikje en ze schaterde het uit. En ik had het gevoel alsof ik de marathon kon lopen.

We waren er weer, mijn baby en ik.

woensdag 5 november 2014

Het is duidelijk: één kind is niet genoeg

Daags na de geboorte van mijn dochter appte ik vanaf mijn kraambed vrienden en familie het blijde nieuws. Trots en vooral opgelucht vermeldde ik erbij dat alles uitstekend was verlopen: de bevalling was in drie uur gepiept. “Drie uur??” schreef een vriendin terug. “Pas dan maar op bij de volgende, die komt meestal nog sneller.”
Met een blik op mijn nog geen 24 uur oude baby en de naweeën nog in mijn lijf, las ik haar bericht. De volgende? dacht ik verdwaasd. Welke volgende?
Toen ik ruim een jaar geleden mijn zwangerschap wereldkundig maakte, slaakte ik in stilte een zucht van opluchting. Eindelijk zouden we af zijn van alle stille hints, vragen (variërend van belangstellend tot brutaal) en veelbetekenende blikken als ik een avond aan de Spa rood zat. Het laatste hokje in het rijtje relatie-samenwonen-trouwen-baby was immers aangevinkt; aan alle maatschappelijke verwachtingen aangaande ons persoonlijk leven hadden we netjes voldaan. Check. Maar de navelstreng was nog maar nauwelijks doorgeknipt of het werd me duidelijk dat er stiekem een hokje aan de lijst was toegevoegd: namelijk ‘de volgende’. De betreffende vriendin bleek namelijk niet de enige die van ons een strategisch meerjarenplan verwachtte voor het produceren van nageslacht. Bij de nabespreking van mijn bevalling knipoogde de verloskundige dat de snelheid waarmee mijn dochter ter wereld was gekomen, ‘veel beloofde voor de toekomst’. Na een week nam de kraamhulp afscheid met de woorden: “Hopelijk zie ik jullie weer bij het volgende kind!” Een vriendin van mijn moeder presteerde het om haar felicitatie aan de dolblije kersverse oma te laten volgen door de woorden: “Eén kleinkind is géén kleinkind hoor. ”
De boodschap is duidelijk: mijn dochter is niet genoeg. Behalve ‘hop naar een nieuwe job’ moet ik blijkbaar ook zo snel mogelijk ‘hop naar een nieuwe baby’; er wordt nog net niet bij gezegd dat er ‘altijd wel ergens een betere’ is. En dat terwijl tegelijkertijd boeken over mindfulness en leven in het nu als warme broodjes over de toonbank gaan en we massaal klagen over de jachtige maatschappij waarin we steeds maar méér moeten. Maar alle mindfulle ambities verdwijnen als sneeuw voor de zon als het over kinderen gaat.
Vertel ik desgevraagd tegen vrienden dat ik het leven als werkende moeder behalve heel leuk, ook best zwaar vindt? “Wacht maar tot de tweede er is. Dán wordt het pas zwaar.” Een collega op kraamvisite bewonderde ons ruime huis. “Ruimte genoeg voor de volgende”, stelde hij vast. Een tante constateerde dat het ontwerp van ons geboortekaartje – een wereldbol met daarop hand in hand een vader, moeder en kindje - bij ‘de volgende’ moeiteloos herhaald kon worden. Het elfjarige buurmeisje toonde zich echter erg bezorgd toen ze zag dat het plaatje van het geboortekaartje op het nieuwe naambord bij onze voordeur prijkte. “Waar moet dan jullie volgende baby komen te staan?” Niets leven in het nu. Meer, meer, méér! Wat wij zelf willen? Daar wordt letterlijk niet eens naar gevraagd: over de eventuéle volgende gaat het nooit.
Een single vriendin van me ervaart iets vergelijkbaars. Ondanks haar geweldige baan, haar bijna afgeronde proefschrift en het feit dat ze heel gelukkig is, is ze in de ogen van velen zonder partner niet compleet. Haar leuke leven ten spijt heeft ze altijd wat uit te leggen. “Ik heb geen man, dus ben ik sneu”, vatte ze het laatst nuchter samen. Haar fijne leven is niet genoeg, kán niet genoeg zijn.

Vanwaar toch die haast en die preoccupatie met - vaak genoeg niet-bestaande - verlangens van anderen? Enig kinderen zijn allang geen buitenaardse wezens meer en het aantal gezinnen dat een andere samenstelling heeft dan man-vrouw-en-twee-kinderen, neemt gestaag toe. Waarom dan toch die behoefte om mensen op het standaard pad te willen sturen?
Ik weet het niet, en denk ook niet dat ik het antwoord ooit zal krijgen. Het is waarschijnlijk iets dat onlosmakelijk verbonden is met het krijgen van kinderen, net zoals poepluiers en spuugvlekken in mijn kleding. Dus haal ik bij hints naar ‘de volgende’ tegenwoordig mijn schouders op en mompel iets vaags instemmends, zoals ik later waarschijnlijk ook zal doen als mijn dochter een denkbeeldig vriendinnetje heeft of beweert dat haar pop écht geplast heeft. En lees haar maar weer eens voor uit het boek van Rupsje Nooitgenoeg.

Laatst sprak ik erover met een leidster op het kinderdagverblijf, die mijn fascinatie over het gevraag naar de volgende bleek te delen. Bij haar bleef een zeer gewenste tweede zwangerschap echter jarenlang uit, waardoor de bekommernis van haar omgeving voer ‘de volgende’ voor haar naast vermoeiend, vooral heel erg pijnlijk waren. Maar toen vrij snel na nummer twee een derde baby zich aankondigde, en ze verwachtte dat in haar omgeving minstens de vlag zou uitgaan, trof haar een nieuwe verrassing. De meest gehoorde reactie: “Waaat, ben je alwéér zwanger?”
Die volgende was er dan weer nét eentje teveel.

Dit artikel is woensdag 5 november gepubliceerd in NRC Next